Priesters van het bisdom Luik in het verzet 1940-1945


Voorwoord,

De houding van de katholieke Kerk ten aanzien van het nazisme in Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog komt regelmatig terug in de internationale pers en de media. Zo zijn er de boeken “Hitlers Paus”, “de verborgen geschiedenis van Pius XII”, geschreven door de Engelse journalist Cornwell, (april 1999) en het boek van Dirk Verhofstadt “Pius XII”, “de vernietiging van de Joden.(juli 2008)”.

De auteurs van voornoemde boeken willen bewijzen dat Pius XII geen veroordeling heeft uitgesproken tegen het nazisme en de vervolging van de Joden. Beide boeken hebben in de katholieke pers veel tegenwind gekregen.

De staat Vaticaanstad

Paus Pius XII

Het is uiteraard een vergissing geweest dat kloosterorden in Italië op het einde van de Tweede Wereldoorlog onderdak verleenden aan nazileiders die zo naar Zuid-Amerika zijn kunnen uitwijken.

Paus Pius XII was vanaf 1917 pauselijk nuntius te Munchen en Berlijn. Hij kon niet het argument inroepen: Dasz habe ich nicht gewusst”. In 1930 keerde Pacelli (de latere Pius XII) terug naar Rome als staatssecretaris van Pius XI die in 1937 de encycliek uitvaardigde “*Mit brennender Sorge” *waarin hij stelling nam tegen het regime van het nazisme in Duitsland. De encycliek was er binnengesmokkeld en werd op zondag 27 maart 1937 vanaf elke kansel in Duitsland voorgelezen. Had Pius XII deze lijn doorgetrokken dan zouden er vele joden niet vermoord zijn. De paus heeft nooit een uitspraak gedaan over de vervolging van de Joden.

Met zijn encycliek Mystici Corporis Christi, verschenen op 29 juni 1943, veroordeelde Pius XII de euthanasie. Was dit een veroordeling van het naziregime?

Paus Pius XI

Kardinaal Van Roey

Het christelijk opinieweekblad Tertio schreef op 2 november 2005: Het is een wijdverspreid idee dat de katholieke kerk boter op het hoofd had bij de jodenvervolging door de nazi’s. Nochtans hielpen veel gelovigen joden onderduiken. De zogenaamde collaboratiekardinaal Ernest Van Roey wist van die reddingsacties in zijn bisdom en stemde er mee in.

Als kardinaal heeft Van Roey nooit enig document verspreid waarin hij zijn ongenoegen uitte tegen het wegvoeren van de Joden.

Wel was hij bekommerd om het zielenheil van de Belgische jongens en meisjes die verplicht tewerkgesteld waren in Duitsland. Hij drong bij de Duitsers aan om toelating te bekomen Belgische priesters naar Duitsland te sturen met de opdracht de verplichte tewerkgestelden godsdienstig en moreel bij te staan. Ondanks zijn herhaald aandringen werd hem geen toelating verleend.

De kardinaal heeft wel geprotesteerd tegen de bombardementen op Belgische steden, het neerschieten van collaborateurs, het wegvoeren van Belgische jongens naar Duitsland. Op 13 december 1942 werd een collectieve brief van de kardinaal en alle Belgische bisschoppen in al de kerken van ons land voorgelezen waarin de verplichte tewerkstelling ten zeerste afgekeurd werd.

In de briefwisseling van kardinaal Van Roey, uitgegeven door kanunnik E. Leclef, privésecretaris van de kardinaal, bevinden zich een aantal brieven die Van Roey schreef aan kardinaal Maglione, staatssecretaris van de paus, met betrekking tot de Joden. Een eerste brief is gedateerd op 4 augustus 1942: De behandeling, die de Joden op dit ogenblik moeten doorstaan, is werkelijk onmenselijk en wekt eenieders medelijden en verontwaardiging op; ook de katholieken van joodse afkomst zijn aan deze maatregelen onderworpen. Ik heb gepoogd verzachtingen te bekomen maar heb ongelukkig niets bereikt.

Kardinaal Van Roey

Op 18 december 1942 schreef Van Roey aan kardinaal Maglione*: Sedert ik u schreef op 4 augustus l.l. werd de aanhouding en de wegvoering der joden zonder oponthoud doorgedreven en ik meen niet dat er velen overblijven op het Belgisch grondgebied. Die maatregelen werden uitgevoerd met een brutaliteit en een wreedheid die de Belgische bevolking met diepe weerzin hebben vervuld. Ik ben in verschillende gevallen tussenbeide gekomen maar over het algemeen te vergeefs. Ook bekeerde en gedoopte Joden werden niet gespaard.*

Op 15 maart 1943 kwam er de gezamenlijke herderlijke brief over het weghalen van de klokken.

Op 15 mei 1944 publiceerde de kardinaal de herderlijke brief over de bombardementen van de geallieerden die, naast het verlies aan mensenlevens, ook vele verwoestingen in de grote steden veroorzaakten.

Op 18 juni 1944 werd in alle kerken van België de herderlijke brief voorgelezen over de deportatie van de koning en de koninklijke familie.

Rekening houdend met zijn vele activiteiten die voor de bezetter erg vervelend waren, is het toch overdreven hem een collaboratiekardinaal te noemen.

St.-Romboutskathedraal Mechelen

Monseigneur Kerkhofs

Louis-Jozef Kerkhofs, de laatste Limburgse bisschop van het bisdom Luik, geboren te Val-Meer op 15 februari 1878, hulpbisschop benoemd op 18 december 1924, volgde de vorige Limburger Martinus Hubertus Rutten op die in 1927 overleed. Kerkhofs was een zeer bemind bisschop en zette tijdens de Tweede Wereldoorlog de gelovigen van zijn bisdom er toe aan niet mee te werken met de Duitse bezetter.

Aan de directies van de bisschoppelijke colleges gaf hij opdracht geen studentenlijsten aan de Duitsers mee te delen op het ogenblik dat de tewerkstelling van jongens naar Duitsland een aanvang nam.

Een aantal priesters die ter dood veroordeeld waren zoals pastoor Peeters, afkomstig van Brustem maar onder de oorlog pastoor van Comblain-au-Pont, schreef vanuit hun cel 24 voor hun vertrek naar de paal van terechtstelling op de Citadelle te Luik, een laatste brief naar hun bisschop.

Mgr. Kerkhofs

Het is niet mijn bedoeling de strijdbijl te hanteren tegen de uitspraken die over de hoogste kerkelijke gezagdragers in de naoorlogse periode zijn gedaan. De bedoeling van mijn boek is te vernemen hoe onze kapelaans, pastoors en dekens zich opgesteld hebben tegen de Duitse bezetting. Voor zo ver dit mogelijk is geweest, heb ik ook een aantal religieuze instellingen in mijn onderzoek betrokken. Het territorium dat ik uitkozen heb is het bisdom Luik, tot 1967 omvattend de provincie Limburg en de provincie Luik. De districten Eupen-Malmedy-Sankt-Vith heb ik er ook bijgenomen hoewel ze gedurende de periode 15 mei 1940 tot september 1944 tot het bisdom Aken behoorden.

Het is opvallend dat het meeste verzet tegen het naziregime uitging van de geestelijkheid uit het gebied Eupen-Malmedy-Sankt-Vith. De priesters uit dit gebied wisten maar al te goed dat het naziregime antikatholiek handelde. Opvallend is het groot aantal parochieherders (pastoors, kapelaans en kloosterlingen) dat terechtkwam in Duitse concentratiekampen en meestal in het concentratiekamp van Dachau. Sommigen van hen kwamen na het einde van de oorlog terug, anderen niet.

Om dit al te uitgebreid voorwoord af te sluiten, vermelden we de vele priesters die samen met hun parochianen op een moedige wijze tijdens het von Rundstedtoffensief de dood ingingen.

De tank van Bastogne

Toen de nazi’s de communisten arresteerden, heb ik gezwegen;
ik was immers geen communist.
Toen ze de sociaal-democraten aanhielden, heb ik gezwegen,
ik was immers geen sociaal democraat.
Toen ze de syndicalisten kwamen halen, heb ik gezwegen;
ik was immers geen syndicalist.
Toen ze de katholieken arresteerden, heb ik gezwegen; ik was immers geen katholiek.
Toen ze de Joden opsloten, heb ik gezwegen; ik was immers geen Jood.
Toen ze mij kwamen halen was er niemand meer die nog kon protesteren.

Martin Niemöller

Pastoor Martin Niemöller (1892-1984)
Gevangene te Dachau
Duits protestants predikant

Priesters van het bisdom Luik (Luik, Limburg, Eupen-Malmedy) in het verzet tijdens De Tweede Wereldoorlog.

Ontworpen door de militaire commadant van de provincie Luik

De achttiendaagse veldtocht

Twee priesters van het bisdom Luik sneuvelden tussen 10 en 28 mei 1940:

Gayet Joseph, geboren te Luik op 7 juni 1914, professor aan het Seminarie van St.-Roch, stierf te Fexhe-Slins op 12 mei 1940.

Malvaux Joseph, geboren te Herve op 3 juni 1905, priester gewijd in 1933, kapelaan te Jupille, legeraalmoezenier, stierf te Ville-en-Hesbaye op 12 mei 1940.

Koning Leopold III

De mijnramp te Willemstad

Op woensdag 30 mei 1940 kwam de rijnaak “Rhenus 127” met 1500 Belgische krijgsgevangenen aan boord op weg naar Duitsland, in de omgeving van het Nederlandse havenstadje Willemstad in aanvaring met een magnetische mijn. Meer dan 200 krijgsgevangenen verdronken waaronder drie Limburgse priesters-brancardiers uit het bisdom Luik. Het waren:

Leroi Alfons, geboren te Rutten op 10 februari 1914, leraar aan het Collège St.-Adelin te Visé.

Alfons Leroi

Pijnlijk voor de ouders was dat ze op minder dan twee weken, twee zonen verloren. De broer Arnold, soldaat bij het 22ste Linieregiment, werd op 19 mei 1940 overleden gevonden in het huis Pettendonck te Lier.

De overlevenden van de ramp van Willemstadt

Slenders Jan Mathieu, geboren te Hamont op 7 mei 1912, seminarist bij de priesters van het Heilig Hart te Tervuren, Dielishoek, Hamont.

Mathieu Slenders

Vandestegen Hubert, geboren te St.-Truiden op 22 juni 1912, Salesiaan van Don Bosco, legerbrancardier krijgsgevangene, Slachthuisstraat 27 te St.-Truiden.

Burgerlijke oorlogsslachtoffers

Boelen Werner, geboren te St.-Truiden op 27 juli 1894, priester gewijd te Luik in 1920, leraar te Seraing vanaf 1920, kapelaan in de St.-Gillisparochie te Luik vanaf 1926, directeur van de technische school te Genk vanaf 1929, legeraalmoezenier op Saffraanberg vanaf 1931, pastoor te Ulbeek bij Wellen vanaf 1940, werd op 28 augustus 1944 tijdens een bombardement van de geallieerden op St.-Truiden gedood toen hij op bezoek was bij de familie Debruyn.

Pastoor Boelen

Colla Paulus, geboren te Waltwilder op 20 oktober 1903, priester gewijd te Luik op 5 juli 1931, kapelaan in de parochie St.-Gillis te Luik in 1931; vanaf 1937 kapelaan in de parochie St.-Martinus te Genk, voormalig brancardier krijgsgevangene. Hij werd gedood te Genk door Amerikaanse bommen op maandag 2 oktober 1944 te half tien.

De Amerikaanse luchtmacht had opdracht een bombardement uit te voeren op Duitse stellingen aan het Nederlands-Duitse grensriviertje De Worm. Per vergissing werd het centrum van Genk gebombardeerd. De St.-Martinuskerk werd totaal vernield. Er waren 36 doden waaronder kapelaan Colla die voorging in een begrafenisdienst. Ook de misdienaar Maurits Sleypen bevond zich tussen de dodelijke slachtoffers.

In de archieven van de Genkse Heemkring Heidebloemke vonden we volgend verhaal:

De bommen die op Genk vallen, zijn bestemd voor de Duitse stellingen aan het Nederlands-Duits grensriviertje de Worm. Het bombardement wordt later beschreven in het boek “Die Amis sind da “ (1984) van Wolfgang Trees en Charles Whiting.

Na de bevrijding van de Nederlandse gemeenten Schaesberg en Nieuwenhaegen loopt het Amerikaanse offensief vast op sterke Duitse stellingen. Achter de Worm, op Duits grondgebied, staan negen zware bunkers als verlenging van de Duitse verdedigingslijn, de “Westwall”. Twee weken lang proberen de Amerikanen door te breken maar ze stuiten op te grote weerstand van de Duitsers die voor het eerst Duitse bodem verdedigden.

De Amerikaanse luchtmacht ziet geen ander middel dan de Duitse stellingen te bombarderen. Het bombardement wordt met meer dan 300 vliegtuigen uitgevoerd. Een gedeelte van de formatie houdt Genk voor het plaatsje Rimburg (in vogelvlucht 40 kilometer naar het Oosten). Men gaat ervan uit dat de Amerikaanse formatie het Albertkanaal nam voor het Julianakanaal en de Stiemer voor de Worm.

Een eerste groep vliegtuigen lost zijn bommen nabij de Stiemer tot in de Vennestraat voorbij de kruising met de Nieuwe Kuilenweg en de moerassen aan de Hostaert, een tweede groep dropt zijn lading op het centrum: Hoogstraat, Molenstraat en Stationsstraat.

Kapelaan Paulus Colla

De onvolledige lijst van de 36 doden

  • E. H. Colla, kapelaan te Genk
  • Gerits Elisa, Stationsstraat
  • Mevrouw J. Kellens-Pandelaers, Molenstraat
  • Juffrouw Kellens Laurence, Molenstraat
  • Engelen Louis, Molenstraat
  • Dr. Math. Hendrix, Molenstraat
  • Corthouts Felix, Camerloo
  • Mevr. Dr. Hendrix, Molenstraat
  • Kinderen Dr. Hendrix (2) en dienstmeid
  • Wed. Olaerts-Hendrix, Weg naar Diepenbeek 11
  • Van Craybex Martinus, Sledderlo
  • Willems Rob. briefdrager, Molenstraat
  • Box Pieter, briefdrager, Camerloo
  • Vandecan Simonne, Vennestraat
  • Ulenaers Pieter, As
  • Mevrouw Coninx-Michel, Weg naar As
  • Lievens Frans, Winterslagstraat
  • Libot Frans, vrouw en kind, Molenstraat
  • Mevrouw Tackoen en zoon, Stationsstraat
  • Sleypen Maurice, Stationsstraat
  • Gerits Leonard, Stationsstraat
  • Capelle Etienne, Fiekelsstraat
  • Neys, Lanaken (gast Libot)
  • Mevrouw Meuwissen-Olaerts, Weg naar Diepenbeek
  • Appermont Henri, Stationsstraat

Compère Alex, geboren te Filot op 15 februari 1908, kapelaan te Kinkempois, werd gedood door bombardementen op 9 mei 1944 te Kinkempois.

Kapelaan Compère

Daemen Frans, geboren te Neerpelt op 21 augustus 1898, priester gewijd te Luik op 27 april 1924 en werd nog in hetzelfde jaar professor benoemd aan het seminarie te St.-Truiden. Vanaf 1930 tot 10 september 1944 was hij leraar aan het Koninklijk college Maria Theresia te Herve. Hij was de eerste groepsaalmoezenier van de St.-Willibrordusscoutsgroep van Neerpelt.

Frans Daemen

Tijdens de bevrijdingsdagen in september 1944 verbleef hij bij zijn ouders in de Kanaalstraat te Neerpelt. Bij het hulp verlenen aan een gekwetst kind, werd hij op 10 september 1944 dodelijk getroffen door een Duitse granaat en overleed ter plaatse. Op de dag van de begrafenis 14 september 1944 werd de hoofdkerk van Neerpelt zwaar beschoten door de Duitsers en kon de begrafenis niet doorgaan. ’s Anderendaags had de begrafenisdienst plaats in de noodkerk in de Jaak Tassetstraat. Zijn beste vriend waarmee hij veel samenwerkte, was niemand minder dan Sooi Willems.

Denne Jules, geboren te Vaux-s-Chèvremont op 11 oktober 1870, pastoor te Fléron, stierf aldaar op 6 december 1941.

Gonissen Gustaaf, geboren te Lanklaar op 7 juli 1893, priester gewijd te Luik op 17 maart 1917, kapelaan te La Préalle en vanaf 1931 pastoor van Hermée, werd op 22 november 1944 door een V1-bom gedood. Pastoor Gonissen heeft op het kerkhof van Hermée een grafsteen en een straat is naar hem genoemd rue curé Gonissen.

Gustaaf Gonissen

Hubrechts Jozefus, geboren te Gruitrode op 26 juni 1899, priester gewijd te Luik op 14 juni 1924, kapelaan in de St.- Bartelomeusparochie te Luik, nadien kapelaan in de St.-Quintinuskerk te Hasselt, werd op 4 november 1944 gedood door een V1-bom toen hij in de Virga Jessekerk de mis opdroeg.

De stad Hasselt bleef niet gespaard van bombardementen. In de lente van 1944 werden door de geallieerden heel wat knooppunten van de spoorwegen in België gebombardeerd in het vooruitzicht van een mogelijke landing. Zo kwam ook het station van Hasselt aan de beurt waarbij heel wat burgers het leven lieten.

Jozef Hubrechts

In september 1944 werden de eerste V1 afgeschoten op Antwerpen. Meerdere malen haalden deze gevaarlijke tuigen niet hun doel en ploften onder weg naar beneden. En dit gebeurde ook te Hasselt.

Op 4 november 1944 – Hasselt was reeds een maand bevrijd - rond 23 uur, komt een voorbij vliegende V1 plots naar beneden en treft het centrum van de stad. Het tuig is neergekomen in de Kapelstraat. Het schip van de O.L.Vrouwkerk stortte in. De toren heeft stand gehouden. Heel wat woningen werden beschadigd. Het historisch Virga Jesse-beeld dat onder het puin gehaald werd, was onbeschadigd. Evenmin waren het prachtige barok-altaar en de grafmonumenten beschadigd.

Helaas werden 16 burgers gedood waaronder kapelaan Hubrechts en zijn zuster Helena.

Pankert Mathias, geboren te Monschau op 10 mei 1907, kapelaan te Theux, werd reeds in 1940 aangehouden omdat in zijn preek liet blijken dat hij tegen het Duits regime was. Hij werd in mei 1943 opnieuw aangehouden. Hij overleed te Leuven op 12 mei 1944 tijdens een bombardement op deze stad.

Van der Sanden Adrien Leonard Jan, geboren te Gouda op 14 december 1875, rector in het klooster te Lafelt-Vlijtingen, werd op 10 mei 1940 door de bommen gedood, evenals vier kloosterzusters.

Het klooster van Lafelt-Vlijtingen

Door de Duitsers aangehouden, ter dood veroordeeld en terechtgesteld

Arnolds Jan. geboren te Baelen-sur-Vesdre op 7 maart 1904, werd in 1928 priester gewijd, professor aan het college te Eupen, kapelaan van de parochie St.-Nicolas te Luik en kapelaan te Montzen. Tijdens de mobilisatie in 1939 was hij legeraalmoezenier en na de capitulatie op 28 mei 1940 verbleef hij als krijgsgevangene in Duitsland tot juli 1940.

Wegens het hulp verlenen aan Belgische krijgsgevangenen, werd hij op 22 juni 1943 aangehouden door de Gestapo van Keulen. Het Berlijns militair gerechtshof veroordeelde hem op 27 april 1944 ter dood en op 28 augustus 1944 werd hij te Brandenburg bij Berlijn onthoofd.

Jean Arnolds

Averdieck Gerard Aloysius Alfons Maria, geboren te Alphen aan de Rijn (Nederland) op 6 februari 1899, trappist in de Sint-Benedictusabdij van Achel en rector bij de zusters van Mariadal te Roosendaal (Nederland) vanaf 3 maart 1942. Hij werd op 1 juli 1944 aangehouden en opgesloten in de gevangenis te Vught (Nederland) waar hij op 11 augustus 1944 werd terechtgesteld. Hij was reeds actief in het verzet sedert 1941 en werd gewapend weerstander erkend te Hasselt op 18 december 1950.

Berners Joannes, geboren op 21 maart 1886, priester gewijd op 5 mei 1915, pastoor van Meyerode, stierf op 29 mei 1944. (welke omstandigheden?)

Boufflette Emile, geboren te Hoei op 27 april 1912, kapelaan van de parochie St.-Christophe te Luik sedert 1937, werd aangehouden op 4 december 1943. Hij kwam terecht in het concentratiekamp van Gross-Strehlitz en vanaf 30 oktober 1944 in het concentratiekamp van Gross-Rosen onder stamnummer 81.769. Uiteindelijk belandde hij onder nummer 111.293 in het concentratiekamp van Dora waar hij op 14 februari 1945 overleed.

Bronsgeest Jozef, geboren op 6 april 1859 te Kalkar, kleine stad in Duitsland, (*is beroemd door de rijke versieringen in de parochiekerk St.-Niklaus) *deed zijn priesterstudies in het Klein Seminarie te St.-Truiden (1881-1882) en Groot-Seminarie te Luik (1883-1885), priester gewijd te Luik op 18 december 1886, rector van het klooster van de zusters te St.-Vith sedert 1924, stierf te St.-Vith op 6 februari 1943.

Collart Gerard, geboren te Brussel op 21 december 1905, trad toe tot de orde van de Jezuïeten in 1926 en werd in 1937 priester gewijd. Tijdens de 18-daagse veldtocht werd hij krijgsgevangen genomen en bleef in Duitsland achter de prikkeldraad tot november 1940. In 1941 werd hij professor benoemd in het Institut Gramme te Angleur en prefect van de Jezuïeten van Angleur. Op 28 februari 1944 werd hij aangehouden, verbleef enige tijd in de gevangenis St-Gillis te Brussel om in juni 1944 terecht te komen, eerst in het concentratiekamp van Gross-Strehlitz en nadien in het concentratiekamp van Gross-Rosen waar hij stierf op 2 februari 1945.

Concentratiekamp van Gross-Strehlitz

Comeliau Philippe, geboren te Luik op 9 april 1917 aalmoezenier te Forêt, werd bij een gevecht van de weerstanders tegen de Duitsers op 6 september 1944 te Forêt-Trooz terechtgesteld.

Philippe Comeliau

Cordonnier Leonard, geboren te Baelen-sur-Vesdre op 17 november 1874, priester gewijd in Luik op 18 december 1897, kapelaan van Dison, pastoor eerst te Poulseur en sedert 1924 te Henri-Chapelle, werd al op 18 mei 1940 aangehouden omdat hij samen met zijn kapelaan radioverbinding had met een zender in Battice. Hij werd evenwel vrijgelaten. Op 23 juni 1942 voerde de Gestapo een huiszoeking uit in zijn pastorie waar men niets vond dan het collectegeld.

Leonard Cordonnier

Toch werd hij ’s anderendaags op 24 juni 1942 aangehouden en opgesloten in de gevangenis te Aken. Op 27 november 1942 brachten de Duitsers hem over naar het concentratiekamp van Dachau waar hij op 29 december 1942 stierf. Op zijn steekkaart van overlijden was bijgeschreven: “Wurde mit den Sterbesakramenten versehen”.

Men vraagt zich af hoe men in zo’n vernietigingskamp aan de H. olie en de hosties geraakte om de sacramenten der stervenden toe te dienen. We zullen verder zien dat pastoor Godfried Clijsters die ook opgesloten zat in dit gruwelijke concentratiekamp van Dachau, de stervende gevangenen bijstond en hen de laatste sacramenten toediende. Bij pastoor Cordonnier was het niet pastoor Clijsters die hem bij zijn sterven bijstond want deze is slechts in Dachau toegekomen in december 1944. Wie het wel gedaan heeft, hebben we niet gevonden.

Cossée de Semeries Gabriel, geboren te Ramet op 20 februari 1917, priester gewijd in 1942, professor aan het college te Seraing en doodgeschoten te Ramet op 6 september 1944 toen hij bij de bevrijding de vlag uitstak aan de kerktoren

Delhez Leopold, geboren te Mürringen op 14 juli 1879, priester gewijd te Keulen op 15 maart 1902. Hij was kapelaan te St.-Severin, Keulen en in de parochie Herz Jesu te Keulen, rector van Agathaberg, pastoor van Wipperführt en van Mürringen, (een parochie uiterst rechts in de Oostkantons). Hij werd op 19 mei 1942 aangehouden omdat hij in zijn preken een anti-Duitse toon aansloeg. Op 21 augustus 1942 werd hij overgebracht naar het concentratiekamp van Dachau waar hij op 27 januari 1943 stierf.

Leopold Delhez

Delvaux Louis, geboren te Houffalize op 16 augustus 1894, was tijdens het von Runstedtoffensief pastoor te Noville-Baurey bij Bastogne, gelegen tussen Houffalize en Bastogne. Bij de ontdekking van een radiouitzendingstoestel in de kerktoren, werden zeven gijzelaars aangehouden waaronder de pastoor die allen op 20 of 21 december 1944 terechtgesteld werden.

Desirant Paul René Adolphe Henri Elvire Marie, geboren te Vaux-sous-Chrévremont op 23 november 1910, priester gewijd op 22 februari 1934, pastoor van Devantave–Marcourt (Luxemburg), actief in de verzetsgroep Clarence, werd aangehouden op 27 mei 1943 wegens spionage, ter dood veroordeeld op 13 augustus 1943 en terechtgesteld op de Citadelle te Luik 31 augustus 1943.

Paul Desirant

Toen hij de dodencel 24 te Luik verliet, op weg naar de paal van de terechtstelling, zong hij het Te Deum.

De dag voor zijn terechtstelling schreef hij aan zijn ouders:

Liège, 31.8.1943

Chers Parents,

Encore quelques heures et votre fils partira joyeux et content pour le Ciel.

Je sais combien grande sera votre douleur. Mais courage et soumission à la volonté du bon Dieu. Il a bien fait toutes choses et je suis très heureux de terminer en beauté une vie que j’ai taché de donner tout entière aux autres.

Je ne tiens pas spécialement à ce que vous portiez le deuil. Je vais à la mort en chantant, pourquoi vous attrister? Je donne ma vie pour mes frères, tantôt je serai en Paradis et de là-haut, je veillerai sur vous.

Tantôt je verse mon sang pour Dieu, car là est la vraie raison de ma mort. Soyez fiers et heureux que votre fils ait été jugé digne d’un tel appel et qu’il ait répondu par «Présent».

Dans quelques heures, je célébrerai la Sainte-Messe en l’honneur de la Vierge –je la prierai dès ici-bas pour vous, en attendant de l’embrasser comme un fils qui rentre à la maison, de la prier pour vous.

Dieu ne vous abandonnera pas dans cette épreuve. Qu’elle serve au salut de vos âmes et à la rédemption de la Belgique.

Encore une fois mille bons baisers. Courage Père: Mimie console nos parent: aime les plus et mieux. Un bon souvenir à tous ceux qui, parents ou amis, m’ont aidé et prieront pour moi.

Ce n’est qu’ un «Au Revoir».

Votre fils Paul.

Dirick Joseph, geboren te Antheit op 1 oktober 1895, priester gewijd in 1920, kapelaan in de parochie St.-Leonard te Hoei, kapelaan van de parochie Notre-Dame, pastoor van Ombret-Rausa en vervolgens pastoor van de parochie Saint-Leonard te Hoei. Hij werd door de Duitsers aangehouden op 11 december 1943 en kwam terecht in het concentratiekamp van Gross-Rosen waar hij overleed op 26 november 1944.

Joseph Dirick

Concentratiekamp van Gross-Rosen

Fenaux Antoine, geboren te Izier op 6 juli 1883, was tijdens het von Rundstedtoffensief pastoor van de parochie Jéviné, gemeente Lierneux, (kanton Stavelot, ongeveer halfweg tussen Malempré en Vielsalm). Hij werd ervan verdacht met zijn radio berichten door te sturen naar de Amerikanen. Hij werd aangehouden op 30 december 1944 en terechtgesteld. De juiste datum van zijn terechtstelling heb ik niet gevonden.

Firket Paul, geboren te Luik op 17 januari 1899, priester gewijd in 1924, kapelaan te Fécher-Micheroux, pastoor te Neuville-sous-Huy, directeur van Sociale Werken en pastoor van de parochie Ste-Croix te Luik, werd aangehouden op 22 juni 1942, ter dood veroordeeld op 2 augustus 1942 en gefusilleerd op het geheim kerkhof te Hechtel op zondag 25 oktober 1942 gefusilleerd op het geheim kerkhof te Hechtel op zondag 25 oktober 1942.

Paul Firket

Voor zijn terechtstelling schreef hij aan zijn ouders:

Au moment ou ces derniers mots vous parviendront, je serai, je l’espère, arrivé au but et la vie que vous m’avez donnée avec tant de générosité et tant d’amour. J’offre ma vie avec allégresse, pour ma famille, ma paroisse, mes chères œuvres sociales, ma chère patrie et le monde entier, rentré dans l’ordre et dans la paix. Adieu, merci et courage.

Walthère Dewé, belangrijk verzetsstrijder, schreef onder de schuilnaam “Muraille”, de volgende brief aan de ouders van Paul Pirket toen deze terechtgesteld was:

Bien heureux ceux qui pleurent…….

C’est à la lumière de ce haut enseignement du Christ que je vous adresse respectueusement ces quelques mots. Mots de consolation, assurément, mais j’ajoute aussitôt, mots de félicitations.

La mort violente de votre fils est quelque chose d’affreux et je m’attriste avec vous de ce spectacle d’horreur, d’un jeune poitrine, chaste et pur, déchirée par les balles meurtrières. Je m’afflige avec vous de la disparition de ce prêtre si fervent, si doux, si généreux et si éclairé qu’était votre fils. En me remémorant quelques-uns des épisodes de notre vie commune, les larmes jaillissent de mes yeux tandis que mes dents se crispent et que mon cœur se serre. Mais en y réfléchissant de plus près, je me ravisse et je me dis: quelle belle vie et quelle belle mort, quelle victime propitiatoire, qu’elle assurance de salut pour la patrie accablée, pantelante et disloquée. Il faut refouler nos larmes et entonner l’alléluia du triomphe et de la gloire.

Laissez- moi vous rapporter ici les paroles d‘un autre père douloureux mais apaisé, feu M. Collard qui, à son retour de Vilvorde, en 1918, me disait à propos de la mort de ses deux fils: «Voilà comment on peut être le plus heureux et le plus affligé des pères».

Le flambeau de la douleur et de l’espérance est aujourd’hui entre vos mains. Il est bien tenu. Daigne cependant Notre Seigneur le maintenir avec vous…jusqu’à la fin. D’autres le reprendront plus tard et ainsi la Belgique ne connaîtra plus le déshonneur ni la défaite. Elle vivra et avec elle la Foi et la Liberté seront sauvées en Europe et dans le monde. Votre sublime enfant est une assise authentique de l’ordre chrétien.

Le 2 novembre 1942

Muraille

Walthère Dewé, geboren te Luik op 26 april 1880, stond reeds in het verzet tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij werd op 14 januari 1944 toen hij van de tram stapte op de hoek van de Kroonstraat en de Brouwerijstraat in Brussel, door de Duitsers neergeschoten. Hij was de stichter en leider van de inlichtingsdiensten “Dame Blanche” en “Clarence”. Zijn dochters waren actief in de ontsnappingsroute Comète die het mogelijk maakte dat Engelse en Amerikaanse piloten terug in Engeland geraakten. Walthère Dewé had ook nog een andere schuilnaam: Jacques Deflandre.

Frenoy Auguste Arsène Ferdinand Joseph (Broeder Marie Clement van de Christelijke Scholen), geboren te Wibrin op 16 mei 1911, professor aan het St.-Michel-instituut te Verviers, actief in de verzetsgroep Fidelio te Verviers, werd aangehouden op 8 september 1942 en door het militair gerechtshof te Luik ter dood veroordeeld op 28 october 1942.

August Frenoy

Op de Citadelle te Luik werd hij op 9 november 1942 terechtgesteld. Hij werd eerst begraven op het geheim kerkhof te Hechtel, opgegraven en ter aarde besteld te Chiney op 11 juli 1945. Er is een cenograaf (leeg grafmonument) op het kerkhof van de Citadelle, rang G nr. 75.

Genten Jean, geboren te Verviers op 31 maart 1892, deed zijn middelbaar onderwijs in het college van Verviers. Hij werd op 29 mei 1915 priester gewijd te Luik Hij begon als professor wetenschappen aan de normaalschool te Theux. In 1928 werd hij pastoor te Bellaire en vanaf 1933 te Jupille. In deze grote parochie leerde hij de sociale en materiële problemen kennen van de arbeiders waarvoor hij zich zeer dienstbaar maakte. Bovendien werkte hij actief mee met het verzet: de inlichtingendienst A.B.C. van generaal Genotte, hulp aan de werkweigeraars, de krijgsgevangenen en de geallieerde piloten op weg naar Engeland.

Jean Genten

In de nacht van 1 augustus 1944 werd hij te Jupille door de Gestapo aangehouden en opgesloten in de St.-Leonardgevangenis te Luik. Nadien bracht men hem met een celwagen naar de Citadelle te Luik. Enkele weken nadien werden alle gevangenen op transport geplaatst en na een ellendige treinreis, praktisch zonder eten en drinken, werd halt gehouden in het concentratiekamp van Neuengamme. Pastoor Genten weigerde te werken in een arbeidscommando. Op 20 november 1944 stierf hij in de infirmerie van het concentratiekamp van Neuengamme nadat hij zijn biecht gesproken had aan een Poolse priester.

Grandjean Mathias, Calamine, was als kloosterling toegetreden tot de Société de Marie op 12 september 1929. Op 10 september 1934 gaf hij als onderwijzer les in het St.-Ambrosiusinstituut, rue Richard Heinz te Luik dat hij verliet op 5 september 1944 om als brancardier toe te treden tot de verzetsgroep “Le Cheval” du CT 11. Deze verzetsgroep had als schuiloord genomen Le Chateau del Marmol te Forêt-Trooz. Bij de overgave op 6 september 1944, na een gevecht met de Duitsers, werden 36 leden van het Geheim Leger gedood, 84 andere leden werden gevangen genomen en met vrachtwagens naar de Citadelle te Luik overgebracht om aldaar opgesloten te worden in cel 30.

Mathias Grandjean

In de nacht van 6 op 7 september 1944 werden een twintigtal aangehouden weerstanders met een vrachtwagen onder de brug gebracht van l’île Monsin die ze dan lieten ontploffen. Niemand van de gevangenen kwam er levend uit. Tijdens de opruimingswerken op 18 mei 1948 werd het lijk van Mathias Grandjean teruggevonden.

Heuveneers Fernand, geboren te Luik of te Bressoux op 7 februari 1921, deed zijn studies aan het Institut Saint-Charles te Luik. Op zijn 12de jaar begon hij zijn middelbare studies aan het seminarie Sint-Augustinus van de Kanunniken van Lateranen te Gerpinnes bij Charleroi. Op 26 april 1942 legde hij de eeuwige gelofte af in de abdijkerk van Bouhay om nadien aangesteld te worden als werkbroeder in het seminarie-klooster van Gerpinnes.

De Duitsers hadden in de omgeving van het seminarie belangrijke telefoonkabels aangelegd die al verschillende keren doorgeknipt waren.

Fernand Heuveneers

Op 2 juli 1942 kwam broeder Fernand terug van de velden rond het seminarie met een hak op zijn schouders. Op een gegeven ogenblik kwamen Feldgendarmen uit Loverval uit het struikgewas die broeder Fernand aanhielden. Zij verdachten hem ervan dat hij de telefoonkabels wel zou kunnen doorgeknipt hebben. Ze namen hem mee naar het klooster en begonnen met een langdurige huiszoeking. Op de kamer van broeder Fernand vonden ze een exemplaar van de “Libre Belgique”. Er werden drie aanhoudingen gedaan: broeder Fernand, pater Ouwerkerk en pater Paap.

Op 19 juli 1942 werd broeder Fernand overgebracht naar de gevangenis te Sint-Gillis te Brussel. ’s Anderendaags werd hij door de militaire rechtbank te Brussel ter dood veroordeeld. Een van de twee paters die aangehouden werd, kwam reeds na enkele weken vrij maar de andere werd veroordeeld tot levenslange opsluiting.

In de bossen van Hechtel (Geheim Kerkhof) werd broeder Fernand op 23 september 1942 terechtgesteld.

De aalmoezenier die hem in zijn laatste levensdagen bijstond, verklaarde nadien dat broeder Fernand heel rustig en moedig gestorven was met de rozenkrans in zijn handen.

De aalmoezenier maakte volgend gedichtje over hem:

La soutane que le sang vif avait rougie
Recouvrait le cadavre…..On avait entendu
Une âme s’échapper à travers la Patrie,
Et le Ciel, accueillant ce héros, s’était tu.
L’âpre fer a creusé la fosse dans l’argile,
Mais la jaunâtre terre, en ouvrant son tombeau
A la soutane rouge, était fière et tranquille,
Car le pourpre linceul devenait un Drapeau

Zijn stoffelijk overschot werd begraven te Hechtel.

Op 31 juli 1945 had te Bressoux, waar er ook een klooster was van de Reguliere Kanunniken van Lateranen, een rouwdienst gehouden. Het lijk was te Hechtel opgegraven en overgebracht naar Bressoux waar het na de rouwdienst begraven werd op het kerkhof van de paters te Bressoux.

Bron: Les fusillés nous parlent (M. Voncken)

Jacobs Karel, geboren te Antwerpen op 17 november 1900, trad in bij de paters Cisterciënsers van Val-Dieu onder de kloosternaam pater Hugo en werd priester gewijd op 31 oktober 1932. Hij was actief bij het helpen vluchten van de Franse krijgsgevangenen.

Pater Hugo (in de wereld Karel Jacobs)

Op 23 maart 1943 werd hij aangehouden en op 11 augustus 1943 door de krijgsraad van Utrecht ter dood veroordeeld. De terechtstelling had plaats in het fort van Rhijnauwen in de omgeving van Utrecht op 9 oktober 1943. Op weg naar de executiepaal zong hij het “Salve Regina” en droeg hij het witte monnikenkleed van cisterciënser.

Kueppers Leonard, geboren op 25 mei 1910, Belleveaux- Ligneuville, pastoor, werd aangehouden op 14 januari 1945 en terechtgesteld op 14 januari 1945. Verdere gegevens ontbreken.

Lambrechts Louis, broeder Cesidius, geboren te Weyer op 14 januari 1913, trad toe tot de Congregatie van de Broeders van Liefde op 14 februari 1930, verbleef achtereenvolgens in de kloosters te Diksmuide, te Gent en te Nederbrakel.

Louis Lambrechts - broeder Cesidius

Hij was medewerker van het Geheim Leger in Limburg waarvan zijn broer Tony de leiding had. Op 10 juni 1944 was hij betrokken bij de overval op de gevangenis te Hasselt. Nadien werd hij in de villa “St. Jansberg” te Zelem op 29 juni 1944 gevangen genomen en overgebracht naar de gevangenis te Hasselt. In de nacht van 29 op 30 juni 1944 werd hij te Hasselt ter dood veroordeeld en enkele uren later terechtgesteld in de bossen te Hechtel op 30 juni 1944.(een kort hoofdstukje volgt apart)

Lange René, Jezuïet, geboren te Namen op 17 september 1895, trad in september 1912 toe tot de orde van de Jezuïeten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij brancardier aan het IJzerfront.

Van 1929 tot 1934 was hij leraar te Verviers, nadien zes jaar leraar in Brussel en van 1941 tot 1944 opnieuw leraar van de retorica te Verviers.

René Lange

Op 3 september 1944 verzamelden zich 300 jeugdige verzetsstrijders te Sohan (Pepinster) en kozen priester Lange als hun aalmoezenier. Zij werden door de Duitsers omsingeld en pater Lange werd aangehouden. Naar alle waarschijnlijkheid is hij op 5 september 1944 te Pepinster terechtgesteld. P. Lange avait souvent dit: “Je demande à Dieu de ne pas mourir dans un lit». Dieu l’a pris au mot et lui a accordé la grâce d’ une mort héroîque.

Lefevre Ernest, geboren op 13 februari 1905 te Bossut-Gottechain (gemeente in Waals Brabant) was actief in het Geheim Leger’ (BNB-Limburg). Hij werd aangehouden op 1 augustus 1944 en gedeporteerd naar Schandelach, een werkkamp van het concentratiekamp van Neuengamme waar hij overleed op 25 december 1944. (Was hij een priester?)

Lemmens Jan Antonius Mathias, geboren te Limmel-Maastricht op 28 april 1912, priester gewijd te Okauchee (Amerika) op 6 september 1936, rector van de zusters Ursulinen te ’s Gravenvoeren, sedert juni 1938 kapelaan te Diepenbeek, werd op 19 oktober 1943 aangehouden. Hij overleed in het concentratiekamp van Nordhausen op 25 maart 1945.

Kapelaan Jan Lemmens

Lens René, geboren te Angleur op 24 augustus 1922, werd aangehouden te Luik op 30 juni 1941 en overgebracht naar het concentratiekamp Neuengamme (nr.NG 6162) waar hij op 28 februari 1942 overleed.

Maex Jules Louis, geboren te Zonhoven op 13 maart 1896, wonende Klapstraat 20 te Zonhoven trad in bij de Broeders van de Christelijke Scholen op 13 maart 1896 onder de kloosternaam Broeder Marès Theofiel. Op 24 augustus 1922 legde hij zijn eeuwige geloften af. Hij bekleedde de functie van inspecteur voor het lager onderwijs te Jemappes waar hij op 2 september 1944 door de S.S. werd neergeschoten.

Broeder Jules Louis Maex

Moussiaux Georges Victor Joseph, geboren te Hoei op 14 november 1884, studeerde aan het Atheneum te Hoei, het Seminarie te St.-Truiden en het Groot-Seminarie te Luik. Hij werd priester gewijd te Luik op 5 juli 1909. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij brancardier; achtereenvolgens professor te Stavelot, kapelaan te Glons en St.-Nicolas Liège, pastoor te Ombret, Statte-Hoei en Limont (Remicourt). Hij was actief in de inlichtingsdienst Clarence en geallieerde piloten kregen bij hem onderdak. Op 8 juli 1942 werd hij aangehouden en opgesloten in de St.-Leonardgevangenis te Luik. Hij kwam terecht in de gevangenis te Bochum (Westphalen). Na zes maanden gevangenis, werd hij overgebracht naar het concentratiekamp van Esterwegen. Met de hulp van enkele medegevangenen slaagde hij erin een ontvangstpost in werking te krijgen. De Duitsers brachten hem terug naar een gevangenis en ditmaal was het deze van Untermansfeld in Thuringen. Op Paasdag 1945, de 1000ste dag van zijn gevangenschap, werd hij door de Amerikanen bevrijd.

Op 26 april 1945 wilden deze hem repatriëren maar zijn gezondheid liet dit niet meer toe. Hij werd opgenomen in het ziekenhuis van Wilhelmustal (Weimar) waar hij op 5 mei 1945 stierf.

Georges Moussiaux

Muermans Christiaan, geboren te Hees op 9 maart 1909, werd in 1929 tot priester van het H. Hart te Tervuren gewijd. In de middelbare school van Oudergem werd hij leraar economie. Zijn voorliefde evenwel ging naar geschiedenis en aardrijkskunde. Hij werkte actief mee aan een inlichtingendienst en aan de geheime pers. Zo was hij de medeopsteller van de nieuwe Libre Belgique. Ook aan de ontsnappingsroute van geallieerde piloten verleende hij zijn medewerking. De grootste risico’s nam hij met hulp te bieden aan de Joden. Zijn neef Thomas Nelissen die werkzaam was op het gemeentehuis van Hees, bezorgde hem blanco identiteitskaarten waarop pater Muermans dan de namen invulden van Joden die op deze wijze konden ontsnappen. Wellicht is er hier of daar iets verkeerd gelopen en werd de toegepaste methode door de Duitsers ontdekt.

Op 7 maart 1943 kwam de Sicherheitsdienst hem in de klas waar hij les gaf, aanhouden. Hij volgde zoals vele andere gevangenen de harde kruisweg: gevangenissen St.-Gillis, Antwerpen, concentratiekampen Buchenwald, Harzungen en Ellrich om te belanden in het concentratiekamp van Dora waar hij op 16 januari 1945 overleed.

Christiaan Muermans

De gevangenis van Antwerpen

Muhren Pierre, geboren te Bergen op Zoom op 14 september 1908, trad in bij de paters Cisterciënsers te Val-Dieu onder de kloosternaam Stefanus, in ‘t Frans Père Etienne. Hij werd priester gewijd op 5 juli 1936. Tegelijkertijd met zijn collega pater Hugo werd hij op 23 maart 1943 aangehouden. Door de krijgsraad van Utrecht werd hij op 11 augustus 1943 ter dood veroordeeld. Op 9 oktober 1943 werd hij gefusilleerd in het fort van Rhijnauwen in de omgeving van Utrecht. Op weg naar de executiepaal droeg hij de witte monnikenpij van Cisterciënser en zong hij luidkeels het “ Salve Regina”.

Pierre Muhren

Nijs Hendrik, geboren te Opitter op 12 november 1898, leraar aan de Normaalschool te Mechelen-aan-de-Maas 18 augustus 1921, priester gewijd te Luik op 17 april 1922, leraar aan het St.-Michielscollege te Bree vanaf 6 januari 1925, werd op 30 november 1943 aangehouden en stierf vermoedelijk op 25 februari 1945 in het concentratiekamp van Mauthausen.

Concentratiekamp van Mauthausen

De directeur van het college te Bree, E.H. Hendrickx, kon nog op tijd ontsnappen en bleef tot het einde van de oorlog ondergedoken op de pastorij van Montenaken

Hendrik Nijs

Louis Vallé uit Bree kreeg gedurende de oorlog iedereen die tegen de Duitsers was over de vloer. Zo belandde er bij hem ook een Engelse piloot. Met de Franse taal kon hij zijn plan trekken maar Engels verstond hij helemaal niet. Er moest iemand gezocht worden die zich in het Engels kon uitdrukken. Zo trok men naar het college om Hendrik Nijs, leraar Engels, er bij te betrekken.

E.H. Hendrickx die directeur was van het St.-Michielscollege te Bree gedurende de oorlog, schreef in zijn onuitgegeven memoires het volgende:

Op 23 mei 1942, daags voor Pinksteren, rond 17 uur kwam een zoon van Louis Vallé vragen naar prof. Nijs. Hij was biecht horen in Tongerlo. Hij zou toch zo haast mogelijk moeten komen, we hebben een Engelse vlieger in huis en we verstaan geen woord van hem.”Ik zal wel meekomen, ik ken Engels.” De man was in Holland neergeschoten. Met het neerkomen met de parachute werd hij aan de arm gekwetst. Door een organisatie was hij gebracht tot bij Louis Vallé, die ook lid daarvan was. Toen prof. Nijs laat in de avond thuiskwam, vertelde ik hem de geschiedenis en wij kwamen overeen dat hij de volgende dag zou gaan zien, ik ging met de Pinksterdagen naar Ulbeek. Toen ik terug in Bree kwam, was de man al vertrokken en door een overeengekomen teken vernamen we een paar weken later dat hij terug in Engeland was.

Peters Joseph Martin Hubert, geboren te Verviers op 12 juni 1894, priester gewijd op 28 maart 1921, oudstrijder van de oorlog 1914-1918, professor aan het Klein Seminarie St.-Roch, rector te Bütgenbach, professor aan de middelbare school voor meisjes te Malmedy, kapelaan van Géromont et Burnonville werd in oktober 1942 aangehouden wegens zijn hulp die hij bood aan de jongens van Malmedy die weigerden dienst te nemen in het Duitse leger. Achtereenvolgens verbleef hij in de gevangenis van Aken, Dusseldorf en Berlijn waar het Volksgericht hem op 4 mei 1943 ter dood veroordeelde. In de gevangenis van Plötzensee-Moabit te Berlijn werd hij met een hakbijl op 2 juli 1943 onthoofd.

Joseph Peters

Peeters Joseph werd geboren te Brustem op 6 september 1896.

Abbé Joseph Peeters

Hij behoorde tot een groot gezin waarvan drie kinderen op jeugdige leeftijd stierven. Ook zijn vader is betrekkelijk jong gestorven. Zijn middelbare studies deed hij aan het Klein-Seminarie te St.-Truiden. Hij werd priester gewijd te Luik op 7 april 1920. Gedurende drie jaar was hij leraar tekenen en schilderkunst aan de normaalschool te Theux. Vanaf 1923 was hij kapelaan te Othée waar hij ook de proost was van de A.C.J.B. (Association Catholique de la Jeunesse Belge.) voor het dekenaat Villers-l’Evêque. Voor de kapel in het gehucht Géromont was hij ook de bedienaar.

In de bibliotheek van zijn kapelanij bevonden zich niet veel boeken maar wel geweren want zijn familie behoorde tot een jagersfamilie. Sedert hij de soutane droeg kon hij niet meer op jacht gaan. Hij bewaarde zorgvuldig een oorlogsgeweer, een jachtgeweer en een karabijn. In de lade van zijn bureau bewaarde hij de revolver. Toen hij 10 jaar kapelaan was in Othée, kochten zijn parochianen hem een moto Sarolea.

In 1933 kwam zijn aanstelling tot pastoor van Comblain-au-Pont. Op 1 mei 1933 reed hij zijn met zijn Sarolea de nieuwe parochie binnen, juist op het einde van de requiemmis van zijn voorganger abbé Daco, die slechts 33 dagen pastoor was geweest van Comblain-au-Pont.

Kapelaan Peeters stapte van zijn moto en riep op de parochianen die hem onmiddellijk omringden: “*Ik ben uw nieuwe pastoor”. *Er was grote consternatie bij de omstaanders die maar niet konden geloven dat hun nieuwe pastoor met een zware moto reed.

In zijn nieuwe parochie had pastoor Peeters een warme genegenheid voor de oudstrijders 1914-1918. Trouwens hij was tijdens de Eerste Wereldoorlog lid van de Burgerwacht te St.-Truiden die hard gestreden had voor het verder bestaan van België. Toen in februari 1934 koning Albert I verongelukte, richtte hij zich met volgende tekst tot zijn parochianen:

Comblain-au-Pont, 22 fevrier 1934

Chers paroissiens,

Un deuil cruel vient de frapper la Nation Belge. Notre Roi bien-aimé, Albert le Grand, est mort. Nous n’en doutons point, il a paru devant le tribunal du Maitre Suprême pour recevoir la récompense promise à ceux qui feraient le bien ici-bas.

Nous pleurons tous en Lui le grand Chef, l’illustre Général, le Diplomate avisé, le Protecteur des arts, l’Ami des pauvres, le Chrétien eminent.

Comme la Nation entière, la paroisse Saint-Martin de Comblain-au-pont veut rendre à son Souverain tant regretté les derniers honneurs.

Dimanche prochain, 25 février, nous célébrerons sonellement à 10 heurs, la Grand’Messe pour le repos de son âme.

Vous y assiterez tous, sans distinction de classes et d’opinions, vous surtout, anciens combattants qui avez souffert à ses cotes et combattu sous ses ordres.

Jos Peeters

Curé

Op dinsdag 14 oktober 1941 was er in de omgeving van Comblain-au-Pont een Engelse bommenwerper neergestort. Van de negen bemanningsleden waren er zeven dood, twee wisten te ontsnappen.

Op zondag 19 oktober 1941 had er in de kerk van Comblain-au-Pont een plechtige lijkdienst plaats met een vaderlandslievende preek van pastoor Peeters. Van overal kwamen er gunstige reacties op deze preek:

20 oktober 1941

J’ai assisté dimanche matin au service que vous avez célèbré à la mémoire de nos valeureux aviateurs anglais.

Je tiens à vous témoigner toute mon admiration.

Les paroles, libres et fières, de votre allocution ont fait battre tous les cœurs à l’unisso. Je forme le vœu que mon témoignage vous aille au cœur et vous donne ainsi l’assurance du bon patriotisme des Belges.

Agréez, Monsieur le Curé, l’expression de mes sentiments les plus respectueux.

Albert Amand

In maart 1942 trad pastoor Peeters te Comblain-au-Pont toe tot de inlichtingsdiensten Brise-Botte en Bayard. Op 1 december 1942 werd hij te Remouchamps in het hotel Belvédère aangehouden door Schäfer van de Geheime Feldpolizei 648 van Luik. Bij een huiszoeking in zijn pastorij vond men heel wat blanco identiteitskaarten en bij zijn aanhouding had hij een revolver op zak. In zijn klein notaboekje schreef hij: Heer, indien ik nog nodig ben voor mijn volk, wil ik mijn werk verder zetten maar indien mijn dood nodig is voor mijn volk, dan weiger ik de dood niet.

Pastoor Peeters werd opgesloten in cel 46 van de St.-Leonardgevangenis te Luik. Op 17 december 1942 werd hij overgebracht naar de St.-Gillisgevangenis te Brussel waar hij opgesloten werd in cel 62. De aalmoezenier van de gevangenis aldaar kon ervoor zorgen dat er een klein altaar opgesteld werd in zijn cel van pastoor Peters zodat hij dagelijks de mis kon opdragen.

Op 5 januari 1943 begonnen de ondervragingen. Deze hadden vooral betrekking op een radiozender in de parochie Comblain-au-Pont en het feit dat de pastoor bij zijn aanhouding een revolver bij zich droeg. Toen hij na de ondervragingen terug in zijn cel kwam, was zijn lichaam bont en blauw geslagen.

In mei 1943 werd pastoor Peters per trein terug naar de St.-Leonardgevangenis van Luik gebracht waar hij onverwachts het bezoek kreeg van zijn zuster en schoonbroer.

Op 1 juni 1943 verscheen hij voor de militaire rechtbank te Luik die hem ter dood veroordeelde. Nog dezelfde dag werd hij naar de Citadelle overgebracht en opgesloten in cel 24.

Op 31 augustus 1943 werd hij in de vroege morgen op de Citadelle te Luik terechtgesteld. In Livre d’Or (pag. 178) lezen we over deze priester wat hij voor zijn terechtstelling aan bisschop Kerkhofs schreef: Ik heb gehandeld als priester en patriot. Ik aanvaard ten volle de dood die mij te wachten staat. Als ik naar de paal stap, zal ik Onze-Lieve-Vrouw van Banneux aanroepen, het Magnificat zingen en getuigenis afleggen van mijn geloof, van mijn hoop en van mijn liefde.

Pregardien Juul, Witte Pater van Afrika, werd tijdens het von Rundstedtoffensief op 22 december 1944 te Stavelot aangehouden door de Duitsers en aldaar op dezelfde dag terechtgesteld. Hij was 30 jaar oud.

Raskin Jozef, geboren te Stevoort op 21 juni 1892, deed zijn middelbaar onderwijs in het stadscollege te Sint-Truiden. In 1909 deed hij zijn intrede in de congregatie van de Scheutisten. Omwille van zijn intelligentie werd hij in 1912 naar de universiteit van Leuven gestuurd om zijn theologiestudies aan te vatten. In 1914 werd hij subdiaken gewijd en begon zijn legerdienst als brancardier van het Belgisch leger te Beverlo. Toen op 5 augustus 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, deed hij zijn intrede in het verzet. Al heel vroeg beschouwde de Duitsers hem als een spion. Ze sloten hem op in het fort Chartreuse te Luik, waar hij ter dood veroordeeld werd. Met een list – zijn dossier te doen verdwijnen – slaagde hij erin te ontsnappen. Via Stevoort en Overpelt geraakte hij over de Nederlandse grens. Begin 1915 bevond hij zich al achter de IJzer en maakte als brancardier deel uit van de Derde Legerdivisie , Elfde Linie. Zijn vechtlust kende geen grenzen. Bij een bezoek van koning Albert I en koningin Elisabeth aan het front stelde zijn oversten hem voor aan het vorstenpaar. Hij kwam heelhuids uit de Eerste Wereldoorlog en herbegon hij zijn theologiestudies.

Op O.-L.-Vrouw Lichtmis 1920 werd hij te Scheut priester gewijd. Als missionaris van Scheut vertrok hij op 10 november 1920 met enkele confraters naar China waar hij gedurende 14 jaar missiewerk zou uitoefenen. Zo was hij leraar te Siwantze en directeur van de lagere school te Nan-hao-chan. Over zijn missionarisleven in China verwijs ik naar het boek van Brigitte Raskin “De eeuw van de ekster” verschenen in 1995 – Uitgeverij Kritak, Diestsestraat 249, 3000 Leuven.

Vanaf 1934 begon voor pater Joseph Raskin een nieuw leven. Hij deed de ronde van Vlaanderen met het geven van lezingen over diverse onderwerpen. Zijn nieuwe thuis was het klooster te Scheut.

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op 10 mei 1940 werd Joseph legeraalmoezenier in de Service de l’Arrière, zielzorger in de achterste gelederen. Naar het einde van de achttiendaagse veldtocht kwam legeraalmoezenier Raskin in Torhout terecht waar ook het kasteel van Wijnendale gelegen was. In dit kasteel droeg Joseph de mis op: koning Leopold III, zijn moeder koningin Elisabeth, prins Karel en de ganse koninklijke familie waren steeds aanwezig In de omgeving van het kasteel ontmoette de legeraalmoezenier Raskin ook admiraal Roger Keyes die tot en met 27 mei 1940 Engels verbindingsofficier was bij de koning der Belgen.

Toen de koning de capitulatie van het Belgisch leger proclameerde, besloot aalmoezenier Raskin een verzetsstrijder te worden. En dat werd hij 100%.

Joseph Raskin

Op 1 mei 1942 werd hij door de Duitsers op grond van spionage aangehouden en opgesloten in de St.-Gillisgevangenis te Brussel.

Op 11 mei 1942 werd hij met “transport 276” naar Duitsland afgevoerd. Eerst kwam hij in de gevangenis terecht te Brauweiler (Keulen) waar Konrad Adenauer in 1944 ook nog opgesloten werd. Onverdroten ging de reis verder naar de gevangenis van Bochum waar hij anderhalve maand verbleef. Joseph droeg op dat ogenblik nog altijd zijn toog van scheutist.

In de gevangenis van Wuppertal werd pater Joseph opgesloten in cel 16 van sectie 3, evenwel niet voor lang want op 6 juli 1942 ging de reis verder naar het kamp van Esterwegen waar hij ondergebracht werd in barak 4. De mis opdragen mocht niet maar werd toch oogluikend toegelaten.

De volgende statie voor de scheutist was Papenburg en hier gebeurde het. In het klooster van de zusters Ursulinen waarin een gerechtszaal werd ingericht, werd Joseph Raskin op 1 september 1943 ter dood veroordeeld en onmiddellijk teruggebracht naar Esterwegen in barak l.

15 september 1943: De Duitse aalmoezenier Vikar Steinhoff stond de katholieken die ter dood veroordeeld waren en in de gevangenis aan de Lubeckerstrasse te Dortmund verbleven de laatste ogenblikken bij. Op 18 oktober 1943 werd de scheutist Joseph Raskin terwijl hij het “Magnificat anima mea Dominum” luid bad, met de guillotine onthoofd.

Renardy Jan, geboren te Membach op 22 november 1878. Hij studeerde wijsbegeerte en theologie in St. Truiden en Luik en werd priester gewijd in 1905. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij een actieve aalmoezenier. Door de Duitsers gevangen genomen, werd hij in 1917 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf en tot het einde van de oorlog zat hij opgesloten.

Na de Eerste Wereldoorlog was hij kapelaan te Membach, Wekenraedt en pastoor te Warsage.

In 1931 werd hij pastoor te Membach.

Voor de tweede keer maakte hij op 18 mei 1943 kennis met het gevangenisleven. Hij schreef: C’est le bon Dieu qui m’a voulu en prison bien que je convienne mieux pour un sanatorium. Que sa volonté soit faite.

La prison est comme une brosse assez dure pour enlever les peines temporelles. Je suis beaucoup mieux qu’en purgatoire, je peux rendre le bien méritoire.

J’ai été accusé par vengeance. Je pardonne à mes ennemis, de la sorte je pourrai compter sur la miséricorde divine.

Priez pour moi car la prière de ma famille, de mes confrères et de mes amis me donnera le courage nécessaire et Dieu aura pitié de mon âme.

Pastoor Renardy kende de gevangenissen van Eupen en Aken en verder de concentratiekampen van Oraniënburg en Bergen-Belsen waar hij maart 1945 overleed.

Jean Renardy

Rixhon Ernest, geboren te Waasmont op 17 juni 1889, was dertien jaar kapelaan in de parochie St.-Jacques te Luik en vervolgens pastoor te Stoumont, Statte en St.-Christophe te Luik.

Toen hij op 13 december 1942 op de preekstoel in de zondagsmis de herderlijke brief voorlas over de verplichte tewerkstelling naar Duitsland en daar nog commentaar bijgaf. Zo herinnerde hij zijn parochianen eraan dat tijdens de Eerste Wereldoorlog door kardinaal Mercier een gelijkaardige brief met dezelfde inhoud werd gepubliceerd. Enkele dagen later werd hij door de Duitsers aangehouden. Op 5 januari 1943 verscheen hij voor het Krijgsgerecht te Luik dat werd voorgezeten door Dr. Jamöc en met Dr. Hebauer als openbaar ministerie. Advocaat Henri Jeurissen was de verdediger van pastoor Rixhon. De Duitse rechtbank hem tot een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden. Hij werd opgesloten in de gevangenis te Hagen (Westphalen) in cel 491. Zijn brevier had hij mogen behouden maar de mis opdragen bleef verboden. Zijn kapelaan Boufflette deed beroep op monseigneur von Balen, de moedige bisschop van Munster. Op 14 januari 1944 stierf hij in de gevangenis van Bochum, 56 jaar oud.

Pastoor Ernest Rixon

Schmitz Peter, geboren te Espeler-Durler (thans Thommen) op 21 mei 1914, priester gewijd te Aken op 21 december 1940, werd als inwoner van de Oost-kantons door de Duitsers onder de wapens geroepen en sneuvelde te Smolensk in 1943.

Op het kerkhof van Espeler-Durler is een monument met vermelding van alle namen van de jongens uit de Oost-kantons die verplicht waren met de Duitsers mee te vechten tegen de Russen. Peter Schmitz staat op dit monument op de eerste plaats.

Kerk van Espeler

Silvestre Jean, geboren te Ferrières op 21 april 1889, was gedurende de Eerste Wereldoorlog priester gewijd. Achtereenvolgens bekleedde hij het ambt van kapelaan te Hollogne-aux-Pierre, Soumagne en Celles. Gedurende enkele jaren was hij missionaris in Brazilië en nadien professor in het seminarie van St.-Roch. In 1936 benoemde de bisschop hem tot pastoor van Lavoir. Op 19 augustus 1944, in een gevecht tussen het Geheim Leger en de Duitsers, werd luitenant Lochtmans van de weerstand zwaar gewond en overgebracht naar de sacristie van de kerk te Lavoir waar pastoor Silvestre hem de laatste sacramenten toediende. Voor deze daad werd hij door de Duitsers aangehouden en opgesloten in de gevangenis St.-Leonard te Luik. Uiteindelijk kwam hij terecht in het concentratiekamp van Neuengamme waar hij omringd door Russische en Poolse gevangenen, stierf op 18 januari 1945.

Concentratiekamp van Neuengamme

Jean Silvestre

Van Oostayen Henri, geboren te Kessenich op 15 februari 1906, studeerde van 1918 tot 1924 aan het Onze-Lieve-Vrouwcollege te Tongeren en trad op 23 september 1924 in de Societeit van Jezus. Hij studeerde filosofie te Leuven (1927-1930) en India (Shembaganur) en theologie te Kurseong in India (1935-1938).

Hij werd priester gewijd te Kurseong op 21 november 1937. Van 1931 tot 1934 was hij missionaris in Calcutta. In 1939 keerde hij terug naar België om leraar te worden aan het St.-Jan Berchmans-college te Brussel en aalmoezenier bij het Rode Kruis te Brussel.

Henri Van Oostayen

Op 25 juli 1944 werd hij door de Geheime Feldpolizei te Antwerpen aangehouden omdat men bij hem heel wat documenten vond die verband hielden met het verzet. Na zijn opsluiting en folteringen in Breendonk, werd hij gedeporteerd naar de concentratiekampen Vught, Mauthausen en Oraniënburg om dan terecht te komen in het concentratiekamp van Bergen-Belsen waar hij op 19 april 1945 overleed.

Van Poucke Louis, geboren te Sinaai op 2 november 1863, priester gewijd in Gent in 1888, kapelaan in de St.-Michielsparochie te Antwerpen, rector te Velm in 1898, pastoor te Wimmertingen in 1902, pastoor te Velm vanaf 1909, werd aangehouden op 3 januari 1943. Achtereenvolgens verbleef hij in de gevangenis te Hasselt, te St.-Gillis Brussel om dan terecht te komen in het concentratiekamp van Esterwegen – Papenburg waar hij, na een gevangenschap van minder dan een een jaar, stierf op 2 januari 1944.

Louis Van Poucke

Concentratiekamp van Esterwegen

Van Wesemael Frans, geboren te Herselt (provincie Antwerpen) op 28 november 1915, spiritijn, (Congregatie van de H. Geest), priester gewijd te Mechelen op 16 februari 1941, kapelaan van Trou de Bra op 23 april 1943, werd op 4 september 1944 gefusilleerd te Stavelot.

Frans Van Wesemael

Priester van Herselt doodgemarteld te Stavelot door Duitse S.S.soldaten

(Artikel verschenen in dagblad “De Gazet” van 3 oktober 1944)

Verleden week heeft te Herselt de plechtige uitvaart plaats gehad van wijlen E. Pater Frans van Wesemael van de Paters van de H. Geest, onder toeloop van gans de gemeente.

Heel het anders zo rustige Herselt, met zijn lachende velden, zijn groene weiden, zijn kalme dennebossen en zijn golvende heuvels, was in beroering gebracht bij het nieuws van de folteringen en de moord gepleegd door Duitse S.S . mannen op de persoon van E. Pater Frans Van Wesemael.

Deze, in afwachting dat betere tijden hem zouden toelaten als missionaris naar Kongo te vertrekken, was gelast met de kapelanie van Trou de Bra, in het bisdom Luik waar hij algemeen geacht en bemind werd door groot en klein.

Een buitenkansje deed zich voor in de eenzame parochie in ’t begin van de maand september 1944: levensmiddelen en een aantal pakken chocolade werden geparachuteerd door Engelse vliegers. Ook pater Van Wesemael ging op de droppingsplaats enkele pakjes chocolade halen en een stukje van een Engelse parachute waar de kinderen van zijn parochie zo verliefd op waren.

Op de terugweg naar Trou de Bra te Neufmoulin aan de oever van de rivier de Lienne, moest hij op bevel van de Duitsers van zijn fiets stappen en de pakjes openen. Hij werd onmiddellijk geboeid en overgebracht naar de Feldgendarmerie van Stavelot waar hij met nog enkele andere gevangenen opgesloten werd.

Twee dagen later, om tien uur ’s avonds, werd pater Van Wesemael, met nog drie andere gevangenen weggeleid in de bossen van Stavelot. Kort nadien vonden de boeren uit de omgeving de lijken van de terechtgestelde gevangenen.

Het lijk van de pater was afschuwelijk verminkt; de ogen waren uitgestoken, de schedel was ingeslagen en een kogel in het hoofd had de genadeslag gegeven.

Een martelaar van naastenliefde.

Dat heeft Herselt begrepen en plechtig bewezen. Het stoffelijk overschot werd overgebracht naar zijn geboortedorp waar de begrafenisplechtigheid plaats had. De kerk was te klein voor de grote toeloop van de parochianen van Herselt. Z. E. Heer pastoor, in een roerende toespraak, vierde de afgestorvene als volksjongen, student, jeugdleider en priester. Op het kerkhof werd nog een laatste vaarwel toegestuurd door het hoofd van de plaatselijke scoutsafdeling waarvan pater Van Wesemael proost was.

Het slotwoord werd uitgesproken door pater Daems in naam van de Paters van de H. Geest.

Herselt mag fier zijn op zijn afgestorven priester-missionaris.

Ter dood veroordeeld en enkele maanden later in vrijheid

Overman Alfons, geboren te Urmond (Nederland) op 9 februari 1868, priester gewijd te Luik in 1892, kapelaan te Neerpelt van 1892 tot 1903; hij werd pastoor benoemd te Geistingen op 3 oktober 1903 en bleef dit tot aan zijn overlijden op 15 februari 1950. Gedurende 47 jaar was hij pastoor van Geistingen.

De kerk van Geistingen waar de piloot verborgen zat

Uitzonderlijk is hetgeen zich voorgedaan heeft in de parochie Geistingen waar pastoor Overman en de kerkmeester Pieter Greefkens op 4 juli 1941werden aangehouden wegens hulp aan een Engelse piloot. Beiden werden op 8 augustus 1941 te Brussel ter dood veroordeeld. Pieter Greefkens stierf op 15 augustus 1941 in de St.-Gillisgevangenis te Brussel.

De parochianen van Geistingen organiseerden een genadeverzoek dat door iedereen getekend werd. Op 13 november 1941 werd pastoor Overman door generaal von Falkenhausen begenadigd en keerde naar zijn parochie Geistingen terug.

Pastoor Alfons Overman

In de parochieregisters van Geistingen schreef pastoor Overman volgend verhaal over zijn gevangenschap:

1941

Op 4 juli’s avonds rond 8 u. werd ik Alfons Overman, pastoor, alhier door de Duitsers plotseling aangehouden en gevankelijk naar de gevangenis te Hasselt gevoerd waar ik in een cel werd opgesloten. Mijn misdaad? Op 4 juli gaf ik catechismusles na de Mis; een meisje kwam me roepen: “Daar is een Engelse vlieger die vraagt naar U”. Aanstonds ging ik naar hem toe; hij beduidde mij dat hij honger en slaap had. Ik bracht hem in de sacristie langs de straat kant en deed hem wat boterhammen halen op de pastorie. Onder tussen deed ik Pieter Greefkens, mijn kerkmeester, roepen die vloeiend Engels sprak. Aan deze vroeg de vliegenier de kust, doch hij kreeg voor antwoord, dat zulks onmogelijk was, wijl de kust overal door de vijand bezet was. Iemand (Mathieu Rutten, broer van mijn vader) heeft later de Engelsman burgerkleren gebracht. Toen heeft deze zich in het kolenhok van de kerk verborgen waar hij tot ’s avonds verbleef, toen plotseling de Duitse Feldgendarmerie kwam opdagen uit Bree en de Engelsman vonden. Ondertussen verscheen een Duitse gendarm op de pastorie. Ik moest mee naar de kerk. De Duitsers vroegen mij waar de kleren van de Engelsman waren. “Ik weet het niet” zei ik. “Gij liegt” snauwde men me tegen en ’t klonk bits, “mit nach Hasselt”.

Een drietal weken heb ik in de gevangenis van Hasselt gezeten en vervolgens naar Brussel gevoerd, waar we in de gevangenis van Sint-Gillis werden opgesloten.

Op 9 augustus verschenen we (Peter Greefkens en ik voor de krijgsraad die ons beiden ter dood veroordeelde: mij omdat ik de Engelsman had eten gegeven en verborgen had; Greefkens omdat hij hem burgerkleren had gegeven. Het vonnis was zonder beroep! We kregen drie dagen tijd om een verzoekschrift om genade in te dienen, wat we natuurlijk ook deden. Ieder was verwonderd over het strenge vonnis, zelfs een Duitse officier, des te meer daar we twee bejaarde mensen waren: Pieter Greefkens, voorzitter van mijn kerkfabriek, was in zijn tachtigste jaar en ik 73. Pieter Greefkens is op 15 augustus 1941 in zijn gevangeniscel overleden hetgeen ik pas op 14 november 1941 op mijn terugreis naar Geistingen te Hasselt vernam. O.-L.-Vrouw heeft hem op haar feest naar de hemel gebracht want hij was een oprecht en heel vroom christen.

Op 13 november 1941 ’s avonds rond 7u1/2 ging plotseling het licht aan in de cel, de deur werd geopend, ik zag een militair uniform en op ‘t eerste ogenblik meende ik dat men mij kwam halen om ’s anderendaags gefusilleerd te worden, doch de officier die binnentrad groette me vriendelijk en mijn vrees was verdwenen en grote blijdschap deed mijn hart kloppen toen hij mij zei dat ik door het besluit van Feldmaarschalk Goering vrij was.

Mijn twee celgenoten: ingenieur Gustin van St.-Gillis en kolonel Ceusement uit Parijs verheugden zich om mijn geluk maar vielen me wenend om de hals omdat ik “hun weldoener en goede vader” gelijk ze wenend zeiden- hen ging verlaten. Arme mensen, die nog maanden in dat levend graf moeten blijven. Het lijdt geen twijfel: het gedurig en vurig gebed van mijn parochianen en ontelbare vrienden, heeft hier een wonder gewrocht: altijd, vier maanden en 10 dagen lang dagelijks den rozenkrans bidden door honderden aan de grot van Lourdes, de ontelbare missies en communies, het heeft de H. Harten van Jezus en Maria diep bewogen. Van hen heb ik mijn plotselinge en algehele vrijheid bekomen. Iedereen ziet hierin waarlijk de wonderbare tussenkomst van O.-L.-Vrouw.

Mijn thuiskomst is een ware triomf geweest. De avond van 14 november toen ik per auto aankwam rond 10 u, was al wat kon te been. Iedereen wilde mij de hand geven, ’t was een geroep, een gejuich, ja een geween van vreugdetranen. De geestdrift was ongemeen. De auto moest soms stoppen, hij kon soms moeilijk door het gedrang. De pastorie werd bestormd en jong en oud zong “zonder mijnheer pastoor kunnen wij niet leven enz.”Ik was tot in ’t diepste mijner ziel ontroerd. Waarlijk ik wist niet dat Geistingen zo veel van zijn herder hield”.

Aangehouden en al dan niet overgebracht naar Duitse gevangenissen en concentratiekampen

Ancion René, pastoor van Andrimont, werd aangehouden van 29 mei 1943 tot 17 juli 1943.

Bawin, kapelaan van Les Awirs, werd ervan beschuldigd dat hij in ’t bezit was van de *Libre Belgique *van november 1942 en dat hij meewerkte aan de sluikpers. Hij verbleef tweemaal in de gevangenis: van 17 februari 1943 tot 2 maart 1943 en van 1 augustus 1943 tot 15 december 1943. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden.

Bentein Leopold, geboren te Luik op 23 juli 1908, priester gewijd te Luik op 17 december 1932, professor te Theux, kapelaan te Trixhes-Flemalle-Haute. Hij werd aangehouden op 17 februari 1943 en door de Duitse rechtbank te Luik op 16 juni 1943 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar omdat hij hulp geboden had aan Franse krijgsgevangenen. Zijn verdediging werd waargenomen door stafhouder Musch. Hij verbleef in de gevangenis tot 25 mei 1945. Op 1 januari 1991 stierf hij.

Bolly Henri, pastoor van de parochie St.-Dionysius te Luik, werd aangehouden van 25 mei 1942 tot 28 mei 1942.

Boonen Hubert, geboren te Bocholt op 7 februari 1890, priester gewijd te Luik op 29 mei 1915, kapelaan van Zolder van 1915 tot 1920, kapelaan te Lummen van 1920- 1935, pastoor te Spalbeek vanaf 1935. In zijn zondagse preek had hij duidelijk laten blijken dat hij de Duitsers niet genegen was. Hij werd aangehouden op 12 april 1943 en verbleef in de gevangenis van Hasselt tot 17 april 1943. Hierna volgden Aken van 17 april 1943 tot 24 april 1943, Keulen van 24 tot 26 april 1943, Dortmund, Hagen van 26 apil 1943 tot 31 augustus 1943, Hamm van 31 augustus tot 2 september 1943 en als laatste gevangenis Windelbleiche tot 6 februari 1944 om dan terug te keren naar Spalbeek

Hij overleed te Spalbeek op 10 november 1966.

Brimioul Jean, geboren te Luik op 7 september 1903, behorend tot de Congregatie van de Redemptoristen, priester gewijd op 22 september 1929, pastoor te Villers-Hélon, werd omwille van zijn anti-Duitse gezindheid aangehouden op 1 oktober 1942. Hij verbleef in de gevangenissen van St.-Quentin en Compiègne. Op 15 januari 1943 werd hij overgebracht naar het concentratiekamp van Buchenwald en op 7 januari 1945 naar het concentratiekamp van Dachau waar hij op 29 april 1945 bevrijd werd.

Hij overleed te Luik op 15 juni 1951.

Bruiers Fernand, geboren te St-Nicolas lez Liège op 31 maart 1909, priester gewijd te Luik op 1 juli 1934, kapelaan te St.- Nicolas-Luik (Outre-Meuse) 1934. Hij bleef aangehouden van 31 mei 1944 tot 11 september 1944. Nadien was hij pastoor van Ougrée-Haut 1945, pastoor-deken van Seraing 1948, pastoor te Cointe-Luik 1969. Hij overleed te Luik op 1 november 1990.

Brusten Jozef, geboren te Bree op 10 februari 1917, gemobiliseerd in 1939 maakte hij als brancardier de oorlog mee in het fort van Marchovelette (Namen) waar hij krijgsgevangen genomen werd. Hij werd priester gewijd op 5 juli 1942 en benoemd tot kapelaan te Chênée. In deze parochie werd hij chef van de inlichtingsdienst Zero van de sectie Chenée. Op 20 september 1943 werd hij aangehouden en kende een pijnlijke lijdensweg in de concentratiekampen Gross-Rozen, Dora en Nordhausen. In dit laatste kamp werd hij in mei 1945 bevrijd. Voor een korte periode was hij nog pastoor te Solière en te Berlingen. Hij stierf op 6 augustus 1947 in de St.-Franciscus-Xaveriuskliniek te Brugge op 5 augustus 1947.

Jozef Brusten

Caprasse August, pastoor te Ramet, verbleef in de gevangenis van 18 april 1943 tot 19 december 1943.

Chavée Georges, geboren te Sprimont op 28 maart 1898, priester gewijd te Luik op 14 juni 1924, kapelaan te Seilles (1924) pastoor te Plainevaux 1936. Hij bleef aangehouden van 3 juni 1943 tot 6 augustus 1944. Na het einde van de oorlog werd hij pastoor te Oreye in 1946 en vervolgens te Comblain-Fairon waar hij overleed op 15 december 1973.

Christophe Marcel, geboren te Luik op 29 juli 1911, priester gewijd te Luik op 3 juli 1938, kapelaan in de parochie St.-Joseph te Verviers 1938. Hij werd aangehouden van 7 juli 1944 tot 17 juli 1944. Nadien werd hij pastoor te Luik St-Hubert. Hij overleed te Luik op 1 maart 1985.

Clijsters Godfried, geboren te Beek bij Bree op 9 augustus 1896, priester gewijd te Luik op 14 juni 1924, kapelaan te As en Lanaken, pastoor-rector te Hoelbeek vanaf 1931, werd op 9 januari 1943 aangehouden omdat hij in het bezit was van wapens. Hij verbleef in de concentratiekampen van Gross-Strehlitz en Mauthausen. Op 20 december 1944 kwam hij terecht in het concentratiekamp van Dachau waar hij op 29 april 1945 bevrijd werd. Over deze priester schreef Lambert Claessens uit Stokkem, voormalig Nacht- und Nebelgevangene uit Dachau, de volgende betekenisvolle woorden:

Tussen al die hatelijke monsters van Duitsers zag ik plots een uitgeteerde maar echte mens, een priester……een echte priester in gestreepte kleren. Het is een heilige die door God naar dit onzalig oord gezonden is om licht te brengen, om te troosten, om te laven, om te helen, om bij te staan in de hoogste nood. Van bed tot bed, van bak tot bak beweegt zich deze priester en de smachtende ogen van de gevangenen zien hem verlangend komen. En voor ieder van de menselijke wrakken, die uitgeteerde wezens, heeft hij een liefdevol woord, een troostend gebaar, een bemoedigende glimlach. En wanneer een van die uitgeputte lichamen zich krampachtig strekt, op vader of moeder roept en strijdt tegen een onafwendbare dood, dan is de priester daar, dan buigt hij zich over de lijdende en staat hem, als gezant van God, bij in die laatste pijnlijke en lange minuten. En, op gevaar van zijn eigen leven, geeft hij hem de laatste troostmiddelen van de H. Kerk.

Die edele priester waart gij Godfried Clijsters.

Pastoor Godfried Clijsters

Hij overleefde de concentratiekampen en overleed in zijn geboortedorp Beek op 9 mei 1960.

Collard Iwan, pastoor van de parochie Ste.-Marguerithe te Luik, bleef aangehouden van 26 mei 1942 tot 8 juni 1942.

Daune Hendrik, kapelaan van de parochie St.-Antoine te Luik, werd aangehouden van 26 mei 1942 tot 8 juni 1942.

de Beco Pierre, geboren te Hoei op 18 april 1899, professor aan het college te Visé, kapelaan te Esneux en pastoor van Hony, bleef aangehouden van 20 januari 1944 tot 5 september 1944.

Hij overleed te Knokke op 8 augustus 1966.

Dedoyard Pieter, kapelaan van Stembert, werd tweemaal aangehouden: van 17 januari 1943 tot 23 januari 1943 en van 22 september 1943 tot 21 november 1943.

Delbrassine Victor, pastoor te Pontisse bleef aangehouden van 25 mei 1942 tot 8 juni 1942 en van 9 oktober 1942 tot 8 januari 1943

de Lilienfeld André, Benedictijn van Chevetogne, kapelaan, rector van het klooster van Blindeffe te Louveigné, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, omdat hij hulp verleend had aan werkweigeraars. Hij verbleef in de gevangenis van 28 juni 1941 tot 15 juli 1941 en van 5 mei 1944 tot 8 augustus 1944.

Delvoie Paul Hubert Emile, geboren te Tongeren op 16 augustus 1878, priester, directeur van de Ambachtsschool te Tongeren, werd door de Duitsers in 1941 aangehouden omdat hij klacht neerlegde toen zijn woning gebruikt werd als Ortskommandantur. Hij kreeg een veroordeling van een gevangenisstraf van zes maanden die hij uitzat te Merksplas. Hij overleed te Tongeren op maandag 18 augustus 1947.

Emile Delvoie

Interneringskamp van Merksplas

Demolin Jean, professor St.-Laurentius te Luik, werd aangehouden van 15 juni 1944 tot 7 september 1944.

Devillers Alfred, geboren te Luik op 9 april 1884, priester gewijd te St.-Truiden op 17 september 1906, aalmoezenier van het Institut Ophtalmologique (oogheelkundig) in de Clinique St.-Joseph te Luik. Hij werd aangehouden van 26 mei 1942 tot 8 juni 1942. Waarschijnlijk overleed hij te Luik op 30 maart 1973.

Devos Maurice, geboren te Dison op 16 januari 1909, priester gewijd op 2 juli 1935, kapelaan van de parochie St.-Denis te Luik, werd aangehouden van 20 januari 1944 tot 30 juni 1945. Hij kwam terecht in het concentratiekamp van Buchenwald. Gelukkig overleefde hij de oorlog want hij stierf te Luik op 9 augustus 1992.

Dressen Jourdain Willy, geboren te Verviers op 2 september 1906, werd ingekleed bij de Dominicanen op 23 september 1927, deed eerste professie op 24 september 1928, legde plechtige geloftes af op 30 juli 1932 en werd tot priester gewijd op 6 augustus 1933. Hij was aalmoezenier bij het 1ste Regiment Cyclisten. Reeds op 15 december 1941 werd hij aangehouden en opgesloten in de gevangenis van St-Gillis tot in september 1944. Vervolgens werd hij gedeporteerd naar Dortmund waar hij tijdens een bombardement overleed op 12 maart 1945.

Drijvers Florent, geboren te Jemeppe-sur-Meuse op 23 juni 1913, werd priester gewijd te Luik op 4 juli 1937 en kapelaan van de parochie Ste.-Marguerithe te Luik, Hij werd aangehouden van 26 mei 1942 tot 8 juni 1942. Nadien was hij pastoor van Latinne, Poucet en Thisnes en aalmoezenier van de Zusters Sint-Franciscus te Chenée-Embourg waar hij overleed op 26 oktober 1995.

Englebert Marcel, geboren te Wanne op 13 juni 1891, priester gewijd te Luik op 21 april 1919, kapelaan te Wanne, verbleef in de gevangenis van 7 april 1943 tot 12 juli 1943, pastoor van Provedoux 1977. Hij overleed te Vielsalm op 16 juni 1976.

Evrard Amatus, pastoor te Ellemelle (Ouffet), werd aangehouden van 20 juli 1943 tot 12 augustus 1943.(verder opzoeken)

Federspiel Alfons Aloïs, geboren te Saarlouis-Roden (Duitsland) op 19 juli 1899 deed in augustus 1912 zijn intrede bij de paters Salvatorianen te Hamont. (SDS Societas Divini Salvatoris). Zijn humaniorastudies volbracht hij te Hamont, Lochau en Hamberg. Filosofie en theologie studeerde hij aan de hogeschool te Passau. In de Dom van Passau werd hij op 11 april 1926 priester gewijd. Nog hetzelfde jaar kwam hij als leraar naar Hamont en was hij van 1937 tot 1944 econoom van het Salvatorianenklooster te Hamont. Hoewel hij gedurende de Tweede Wereldoorlog bevriend was met de Duitse Ortskommandant van Hamont, werd hij aangehouden van 21 januari 1944 tot april 1944. Op 1 mei 1963 overleed hij in Saffig en werd begraven op het kloosterkerkhof van Steinfeld (een gedeelte van zijn briefwisseling volgt verder).

Pater Alfons Federspiel

Georges Jaak, professor aan het St.-Adelincollege te Visé, werd aangehouden van augustus 1944 tot 7 september 1944.

Gielen Hubert, geboren te Luik op 23 februari 1912, priester gewijd te Luik op 29 juni 1935, prefect aan het Klein-Seminarie te Sint-Truiden van 1935 tot 1939 om nadien kapelaan te worden van de St.-Leonardparochie te Rocourt.

Hubert Gielen

Hij leefde dicht bij de mijnwerkers en eenmaal per week daalde hij - wellicht als eerste priester-arbeider – met de kompels neer in de mijn van Rocourt.

Zoals zovele Vlaamse priesters in en rond Luik was hij actief in het verzet en meer bepaald als agent van de inlichtingendienst Luc Marc Bouche en van de dienst Jam.

Door de Geheime Feldpolizei werd hij op 16 februari 1943 aangehouden. De Duitsers doorzochten zijn kapelanij en namen heel wat mee: het schrijfmachine Royal, de radio T.S.F. merk Telefunken, acht flessen wijn (Bourgogne en Bordeaux), een kg. boter, een fles likeur en twintig eieren.

Achteenvolgens verbleef kapelaan Gielen in de volgende gevangenissen:

  • Luik St.-Leonard 17 februari 1943 18 maart 1943
  • Haren (’s Hertogenbosch) 18 maart 1943 28 juli 1943
  • Utrecht 28 juli 1943 21 oktober 1943

Op 21 oktober 1943 werd hij vrijgelaten.

Van 1978 tot 1985 was hij vicaris-generaal aan het bisdom Luik.

Abbé Gielen overleed te Luik op 18 maart 1996.

Gielen Viktor, geboren te Eupen op 26 maart 1910, kapelaan. Op 10 juli 1940 werd hij door de Gestapo ondervraagd en zijn bibliotheek werd in beslag genomen. In 1943 moest hij een boete betalen van 500 R.M. wegens het verspreiden van gebeden.

Grisard Georges, geboren te Luik op 23 januari 1900, priester gewijd op 30 juli 1922, pastoor te Heure-le-Romain sedert 1940 werd op 2 juli 1944 aangehouden en op 8 augustus 1944 overgebracht naar Buchenwald. Op 7 januari 1945 kwam hij terecht in Dachau waar hij op 29 april 1945 bevrijd werd door de Amerikanen. Hij overleed te Luik op 31 december 1982.

Pastoor Grisard

Hannay Jules, geboren te Montegnée op 19 oktober 1878, deed zijn studies aan het seminarie te St.-Truiden en nadien aan het seminarie te Luik. Mgr. Rutten benoemde hem tot kapelaan van Vivegnis. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 bood hij zijn diensten van aalmoezenier aan bij de commandant van het fort van Pontisse. In 1915 was hij actief om de uitgeputte krijgsgevangenen te helpen vluchten naar Nederland. Bij zijn aanhouding kreeg hij de doodstraf en werd opgesloten in de gevangenis te Celle (Hamburg) om aldaar zijn levenslange straf uit te zitten. Bij zijn overbrenging naar Duitsland, wist hij uit de gevangenis van Hasselt te ontsnappen. In 1918, teruggekeerd naar Boncelles, bouwde hij er een kerk en een pastorij. Hij werd in 1927 benoemd tot pastoor van de parochie Saint-Vincent te Luik om er eveneens een kerk te bouwen.

In 1940 was hij betrokken bij de geheime pers en hielp hij de krijgsgevangenen bij hun vlucht. Opnieuw werd hij aangehouden en opgesloten in de St.-Gillisgevangenis te Brussel. Het krijgsgerecht veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 4 jaar. Bij een herziening van het vonnis werd de straf verminderd tot 6 maanden en opsluiting te Merksplas. Alleszins verbleef hij in de gevangenis van 14 oktober 1942 tot 19 juli 1943.

Op 8 september 1944 sloot hij zich aan bij de Amerikaanse soldaten om de wijk Vennes-Fétinne (St.-Vincent) te bevrijden.

Hij overleed te Luik op 12 juli 1952.

Hanssen Antoine, geboren te Munsterbilzen op 6 april 1886, priester gewijd op 17 april 1911, pastoor te Rodt, werd aangehouden op 29 juli 1942 omdat hij hulp bood aan de Franse krijgsgevangenen. Hij werd door de rechtbank van Aken op 15 september 1942 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden. Hij verbleef in de gevangenissen van Aken, Wittlich en Luttringshausen om op 9 september 1944 overgebracht te worden naar het concentratiekamp van Dachau waar hij op 29 april 1945 bevrijd werd door de Amerikanen.

Hij overleed te St.-Niklaas-Waas op 14 oktober 1957.

Haulet Charles, geboren te Visé op 27 februari 1907, priester gewijd te Luik op 6 juli 1930, professor aan het college Saint-Quirin te Hoei, professor godsdienst te Marchin en Luik. Hij werd aangehouden door de Duitsers op 14 oktober 1942 en naar het concentratiekamp van Dachau overgebracht op 18 juni 1943 waar hij verbleef tot 14 mei 1945.

Hij overleed te Luik op 30 juni 1970.

Hendriks Piet, geboren te Berg-en-Terblijt (Nederland) op 15 december 1910, priester gewijd te Luik op 4 juli 1937, kapelaan te Gemmenich, pastoor te Comblain-la-Tour, pastoor te Teuven en deken te St.-Martensvoeren. Hij werd op 28 september 1942 aangehouden omdat hij onderdak had verleend aan Franse krijgsgevangenen. Hij werd door de rechtbank van Aken op 14 september 1943 veroordeeld tot een gevangenisstraf, eerst van 7 maanden en nadien van 18 maanden. Hij maakte, uiteraard onvrijwillig, kennis met de gevangenissen van Aken en Witlich. Op 4 mei 1944 kwam hij terecht in het concentratiekamp van Dachau. In mei 1945 werd hij bevrijd.

Hij overleed te Moresnet op 28 juni 1996.

Piet Hendriks

Hermans Placidus,(of Joseph Maria Franciscus,) geboren op 12 september 1907 te Broekhuizen (Nederland) of Hermans Joannes Hubertus, geboren op 21 maart 1907 te Eindhoven, trappist van Achel, werd aangehouden van oktober 1944 tot mei 1945. In de registers van de bevolking van de vroegere gemeente Achel staat vermeld: Al de paters en broeders Trappisten werden tijdelijk afgeschreven voor tweede verblijf naar Leende (Nederland). Hun klooster werd, op bevel van de Duitse overheid, afgezonderd van de gemeente Achel en tijdelijk gevoegd bij de gemeente Leende voor wat voeding enz. betreft op 21 september 1940.

Op 14 januari 1943 hebben al de paters en broeders Trappisten hun klooster moeten verlaten op bevel van de Duitse overheid en hun goederen werden in beslag genomen.

Op 15 februari 1943 zijn één pater (Amandus Bussels) en elf broeders mogen terugkomen om zich te vestigen in de buitengebouwen. De eigenlijke kloostergebouwen met inbegrip van de kerk en buitenkapel mochten zij evenwel niet betreden.

Jacob Joris, pastoor van Goffontaine, werd aangehouden van 9 augustus 1944 tot 11 augustus 1944.

Jacobs Norbert, dominicaan uit het klooster Quai Mativa. Toen hij op 14 juli 1942 in Luik voor de militaire rechtbank moest verschijnen, hadden zijn bewakers hem verplicht burgerkleren aan te trekken die veel te groot waren en hem niet pasten. Hij had een heel slordig voorkomen en maakte op de voorzitter een slechte indruk. Hij werd ervan beschuldigd dat hij vanop de preekstoel in de parochie Sacré-Coeur de Jésus te Luik een preek gehouden had die heel kwetsend was voor de Duitsers. Een van de collaborateurs had de preek stenografisch opgenomen en aan de bezettende overheid overgemaakt.

Gedragen door zijn welsprekendheid had de predikant zich uitgedrukt in de volgende bewoordingen:

Loin de s’adonner à des steriles lamentations, les chrétiens plongés dans les misères de l’occupation, doivent jeter un regard confiant vers le Sacré-coeur de Jésus. Les Autorités religieuses, qui, en 14-18, lui consacrèrent la cause de la Belgique, furent bien inspirées. Grâce à lui, la Belgique sortit victorieuse du conflit et c’est dans un enthousiasme indescriptible qu’au lendemain de l’armistice, la foule accueillit à Koekelberg, à l’endroit même ou s’élève aujourdhui la basilique, le Roi victorieux, la Reine et les Princes Royaux. Prions donc avec confiance le Sacré- Cœur de Jésus pour qu’il hâte le jour de notre délivrance. Car déjà l’on voit poindre à l’horizon un second Koekelberg, plus glorieux et plus délirant d’enthousiasme que le premier.

Hij verbleef in de gevangenis van 25 juni 1942 tot mei 1944.

Jumelle Emile, pastoor van Fraiture, verbleef in de gevangenis Clermont-Thimister van 25 augustus 1944 tot 7 september 1944.

Keufgens Hubert, geboren te Montzen op 13 oktober 1888, priester gewijd op 17 mei 1913, kapelaan in de parochie St.- Christophe te Luik, pastoor te Recht (Malmedy) deken van St.-Barthélemy, werd tweemaal aangehouden: van 30 november 1940 tot 16 december 1940 en van 22 februari 1943 tot 22 april 1943. Hij stierf als kanunnik te Bois-de-Breux op 18 januari 1961.

Kubben Pierre, geboren te Vroenhoven op 24 april 1876, priester gewijd in 1900, professor aan het college te Bree, pastoor te Opglabbeek, deken van Maaseik, nadien deken van St.-Truiden, werd op 1 juli 1942 aangehouden en verbleef in de gevangenis tot 29 augustus 1942. Nadien kreeg hij huisarrest. De reden van zijn aanhouding: Zijn preken waren zeer anti-Duits en hij uitte steeds zijn misprijzen tegen het “Goddeloos uur” dat de Duitsers hadden ingevoerd. Hij overleed te Sint-Truiden op 17 december 1949.

Deken Pierre Kubben

de Lacroix Leopold, geboren te Luik op 17 december 1914, priester gewijd in 1940, kapelaan van de parochie Ste-Marie des Anges te Luik sedert 1940 en was dit ook nog in 1942. Eerder verbleef hij in de gevangenis van 20 januari 1941 tot 26 mei 1945.

Lamboray Nicolas, geboren te Luik op 10 maart 1900, priester gewijd op 22 december 1923, kapelaan te Hodimont, pastoor van Sourbrodt, werd aangehouden op 17 januari 1942 en op 19 juni 1942 overgebracht naar het concentratiekamp van Dachau waar hij bevrijd werd op 29 april 1945. Hij overleed te Malmedy op 12 mei 1977.

Lambrechts Piet, geboren in 1910, leraar aan het college te Hasselt van 15 september 1936 tot 29 april 1958, rector Caritas Catholica, werd aangehouden van 23 mei 1944 tot 3 september 1944.

Hij was rector van de gevangenis van Hasselt van 4 december 1938 tot 1 november 1939, van 23 juni 1940 tot 25 februari 1943 en van 1 oktober 1944 tot 31 oktober 1967.

Hij overleed op 10 september 1979.

Laruelle Juliaan, professor aan het Seminarie van St. Truiden verbleef in de gevangenis van 23 mei 1944 tot 3 september 1943.

Lazarus Jozef, geboren te Montzen op 15 januari 1905, priester gewijd te Luik op 4 juli 1937, kapelaan te Dolhain en pastoor te Bettincourt bij Waremme werd aangehouden van 11 februari 1943 tot 25 mei 1945.

Ledur Benoît, geboren te Faymonville op 28 november 1903 priester gewijd op 29 juni 1929, directeur van het college te St.-Vith van 1931 tot 1948. Hij werd aangehouden op 16 december 1942. Hij verbleef in de gevangenis van Aken en op 1 oktober 1943 op transport geplaatst naar Dachau waar hij door de Amerikanen bevrijd werd 26 april 1945. Hij overleed te Eupen op 13 oktober 1999.

Benoît Ledur

Leonard Antoon, pastoor van Chevron, werd aangehouden van 14 januari 1941 tot 7 september 1944.

Leroux Eugeen, (Mgr) president van het seminarie te Luik bleef aangehouden van 1 juni 1942 tot 8 juni 1942.

Malherbe Robert, kapelaan van St.-Vincentius Luik, bleef aangehouden van 26 mei 1942 tot 8 juni 1942.

Maquinay August, Verviers, werd aangehouden op 29 mei 1943 en bleef dit tot 17 juli 1943.

Monville Jean Baptist, geboren te Basse-Bodeux op 16 oktober 1868**, **kapelaan van de St.-Annaparochie te Verviers; bleef aangehouden 15 februari 1942 tot 27 april 1945.

Hij overleed te Verviers op 4 maart 1946.

Moonen Frans, geboren te Bocholt op 7 februari 1892, pastoor te Linde-Peer sedert 1932, werd op 10 april 1942 aangehouden en veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Hij overleed in de St.-Gillisgevangenis te Brussel op 24 augustus 1942. De Duitsers weigerden zijn lijk af te staan aan de parochie Linde-Peer maar hij ligt er thans wel begraven.

Moors Jozef, geboren te Mopertingen op 14 maart 1915, studeerde aan het Klein-Seminarie te St.-Truiden en het Groot Seminarie te Luik. Tijdens de 18 daagse veldslag werd hij krijgsgevangen genomen. Toen de lange colonne met krijgsgevangenen op weg was naar Duitsland, wist de seminarist Moors in Bilzen uit de rangen te ontsnappen en was alzo vlug in Mopertingen.

Jozef Moors

Hij zette zijn priesterstudies verder en hij werd op 16 december 1941 te Luik door Mgr. Kerkhofs priester gewijd. Zijn eerste parochie waar hij als kapelaan werd benoemd, was Robermont bij Luik. Hij was in zijn parochie vlug ingeburgerd. De Duitsers begonnen met de verplichte tewerkstelling naar Duitsland waartegen verzet kwam. De jongens probeerden zo goed als mogelijk onder te duiken en in dit raderwerk van hulpverlening waren de kapelaans Moors en Renier de draaischijven. Zij hadden onderduikers verborgen in hun kapelanij. Ook hadden zij aan de familie Crommelinck in Robermont gevraagd om vier dienstweigeraars uit de Oostkantons in hun woning te verbergen,wat ook gebeurde. Deze geheime opdracht werd hen fataal want op 22 maart 1944 in de vroege morgen werden vader en moeder Crommelinck aangehouden alsmede de twee kapelaans Moors en Renier. Hun eerste thuis was de gevangenis St.-Leonard en vervolgens de Citadelle te Luik.

Kapelaan Renier werd overgebracht naar St.-Gillis in Brussel en kapelaan Moors naar het interneringskamp te Leopoldsburg.

De trein waarmee 1300 politieke gevangenen vanuit Brussel naar een van de Duitse concentratiekampen zouden overgebracht worden, werd in het Zuid-station van Brussel zodanig gesaboteerd dat hij slechts het traject Brussel-Mechelen-Brussel kon afleggen. ’s Anderendaags kon hij niet vertrekken bij gebrek aan water. In Leopoldsburg kwam geen trein toe hetgeen de vrijheid voor de gevangenen betekende. Over “spooktrein” is er meer uitleg bij kapelaan Renier.

Na zijn vrijheid nam Joseph Moors zijn functie van kapelaan te Robermont weer op.

In 1950 werd E.H. Moors aangesteld als kapelaan te Runkst om vanaf 1960 pastoor te worden van de parochie Rutten en vanaf 1969 pastoor van Eisden-Dorp tot 30 juni 1985. Het jaar nadien werd hij rector van het rusthuis St.-Jan te Eisden. Dit is hij nog steeds op 2 januari 2009.

Mossay Jules, geboren te Fosse-sur-Salm op 17 april 1905, priester gewijd op 29 juni 1929, kapelaan te Andrimont en St.-Roch, pastoor van Bra-sur-Lienne, deken van Stavelot. Hij werd beschuldigd van mee te werken met de sluikpers. Zijn aanhouding gebeurde op 11 maart 1941 en hij werd opgesloten in de St.-Leonard gevangenis te Luik. Hij verscheen in de maand september 1941 voor de militaire rechtbank te Luik met als voorzitter Dr. Heinrich en als bijzitters commandant Lempelius en kapitein Adam. Hij werd evenwel vrijgesproken bij gebrek aan overtuigende bewijzen. De voorzitter van de rechtbank richtte zich tot kapelaan Mossay in de volgende bewoordingen: dat een Duitse rechter liever geen veroordeling uitspreekt van een Schweinhund dan een onschuldige te straffen.

Hij overleed te Malmedy op 8 maart 1988.

Noirfalize Matheus, pastoor of kapelaan van Stoumont, werd op 12 april 1944 aangehouden en bleef dit tot 27 juni 1944.

Nolens Paul, werd geboren te Bree op 2 maart 1905. Na zijn priesterwijding in 1930 werd hij aangesteld als kapelaan van de parochie St.-Sebastien te Charneux (land van Herve) en tegelijkertijd aalmoezenier van de JAC (Jeunesse Agricole Chrétienne – B.J.B.). Voor de beschrijving van deze edele priester verwijzen we naar een “In memoriam” door Fernand Bree, verschenen in “La Cité”en ons overgemaakt op 9 februari 1995 door zijn zuster Angèle.

Paul Nolens

Van bij het begin van de Tweede Wereldoorlog maakte hij deel uit van “Het Geheim Leger”. De bezetter verplichtte hem Charneux te verlaten: kort bij het kruis op de berg bevond zich een uitkijkpost van de forten.

Als dank voor de Mariale bescherming liet hij bij de kerk een prachtig beeld van O.-L.-Vrouw maken door mijnheer Gerard, beeldhouwer. Vanzelfsprekend werd zijn kapelanij een schuiloord voor Joden, weerstanders en zelfs piloten. Onder hen was Stefaan Askenase, een Pools-joodse pianist, de meest bekende. Terwijl zijn huis bewaakt werd door weerstanders, gaf de befaamde pianist recitals voor de parochianen.

De kapelanij van kapelaan Nolens

Op 12 november 1942 werd hij door de Duitsers aangehouden en op 23 maart 1943 veroordeeld door het Kriegsgericht van Luik tot een gevangenisstraf van 1 jaar en 9 maanden wegens het afleveren van valse paspoorten aan de Joden en het beluisteren van de Zwitserse radio. Op 4 mei 1943 werd een genadeverzoek ingediend bij secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken Gerard Romsée. Er was ook een tussenkomst van zijn bisschop Mgr. Kerkhofs. Normaal was zijn strafeinde vastgesteld op 22 oktober 1944 doch op 26 december 1943 werd hij in vrijheid gesteld ingevolge opschorting van het Kriegsgericht van Luik op 30 november 1943.

Over deze vervroegde vrijlating vertelde de familie Nolens mij het volgende: Zijn neef Victor Nolens, chirurg in het ziekenhuis te Hasselt, was bevriend met professor Essen van de universiteit van Luik. Deze had een grote faam op gebied van hydrotherapie (watergeneeskunde) Ook generaal von Falkenhausen, opperbevelhebber voor België en Noord-Frankrijk, liet zich door hem behandelen voor een huidziekte.

Hebben de relaties Nolens-Esser-von Falkenhausen er toegeleid dat hij vroeger in vrijheid werd gesteld? Het blijft een open vraag.

In 1944 werd Paul Nolens benoemd tot pastoor van Tiège in de omgeving van Spa. Hij bouwde er een nieuwe kerk, enig in zijn bouwtrant. Het grote kruisbeeld, het O.-L.-Vrouwbeeld, de kruisweg en het tabernakel zijn allen gemaakt door de heer Hasemeyer, een zeer bekend keramieker. Aan twee klokken gaf pastoor Nolens de namen van zijn ouders: Horthense en Godfroid. Hij overleed te Hasselt in het Virga Jesseziekenhuis op 4 november 1981 maar werd begraven te Tiège.

Hierna volgt de vertaling van de tekst van het vonnis van de Duitse rechtbank Oberfeldkommandantur 589 STL II 77/43.

Vonnis te Velde

In naam van het Duitse volk

Betreft de strafzaak ten laste van de Belg:

Paul Nolens, kapelaan te Charneux, geboren te Bree op 2 maart 1905, beschuldigd van valsheid in geschriften en andere overtredingen, de krijgsraad zetelend te Luik op 23 maart 1943 samengesteld als volgt:

Kriegsgerichtsrat Schwarz: voorzitter

Hptm: Turk OFK 589-bijzitter

Obergefr.: Bayer OFK 589 – bijzitter

Openbaar ministerie – Kriegsgerichtsrat Dr. Jamock

Griffier: Uffz Hösl

Tolk: Hptm Riedlingen

De rechtbank heeft gezegd voor recht:

De kapelaan Paul Nolens is veroordeeld uit hoofde van bestendige valsheid in geschriften van vele documenten en het beluisteren van een vreemde radio tot een gevangenisstraf van één jaar en 9 maanden. De twee maanden voorarrest kunnen afgetrokken worden van de straf die betrokkene opgelopen heeft.

Het toestel van TSF wordt aangeslagen.

Motivering:

De Belgische kapelaan Paul Nolens, wonende te Charneux, Dorpstraat 5, is geboren te Bree op 2 maart 1905. Hij is katholiek en ongehuwd. Hij voltooide zijn lagere en middelbare studies in Bree en in St.-Roch. Philosophie studeerde hij aan het seminarie te St.-Truiden en vervolgens vier jaar aan het bisschoppelijk seminarie te Luik. In 1930 werd hij priester gewijd en aangesteld als kapelaan te Charneux. Hij is geen lid van een politieke of religieuse vereniging en heeft geen gerechtelijk verleden. Zijn maandelijks inkomen bedraagt 1000 fr. Sedert 12 november 1942 bevindt hij zich in de St.-Leonardgevangenis te Luik.

Kapelaan Nolens leverde in de loop van 1942 een valse identiteitskaart van de gemeente Charneux af aan een joodse vrouw, de genaamde Reischler uit Brussel. Deze identiteitskaart droeg de naam van Helena Demarteau, echtgenote van Arthur Roumieux, geboren op 20 augustus 1915 en wonende te Dolhain. Hij had de identiteitskaart volledig ingevuld en voorzien van de foto van mevrouw Reischler.

Op een onwettige wijze had hij op de gemeentelijke administratie van Charneux zich meester gemaakt van een blanke identiteitskaart, stempel van de gemeente gebruikt en de handtekening van de gemeentesecretaris Dehogne nagemaakt.

Nolens had eveneens aan drie joden die zich bij hem hadden aangeboden, een valse identiteitskaart verleend die hem bezorgd werden door een zekere mevrouw Renson. Even voor zijn aanhouding had hij van mevrouw Renson een brief ontvangen met foto’s van drie joden. De brief en de foto’s werden aangeslagen. Er werd bij hem ook een valse identiteitskaart gevonden waarop hij een burgerlijke kledij droeg op naam van Louis Paul Demanet, geboren te Mons op 13 maart 1910.

Nolens had in de loop van 1942 en 1943 meerdere malen geluisterd naar de Zwitserse radio van Sottens. Tijdens de huiszoeking werd bij hem een steekkaart gevonden waarop de uitzendingsuren van de Zwitserse radio vermeld stonden. In zijn kamer lagen 26 platen bestemd om Engels te leren. Nolens verklaart dat hij uit medelijden de identiteitskaarten aan de joden bezorgd had en dat hij vernomen had dat ook andere priesters valse identiteitskaarten afleverden aan Joden.

Hij zou per post een valse identiteitskaart, voorzien van zijn foto, ontvangen hebben zonder te weten wie de afzender was. Het zou mogelijk zijn dat deze kaart kwam van personen uit de omgeving van de bisschop want tijdens een conferentie van priesters werd meegedeeld dat het nuttig zou zijn een valse identiteitskaart te bezitten om zich alzo te onttrekken aan een huiszoeking vanwege de Belgische regering of de bezettende overheid. Hij ontkent dat hij buiten de voormelde valse identiteitskaarten geen anderen aan Joden had afgeleverd. Hij bekent dat hij naar radio Sottens luisterde maar voegt er aan toe dat deze radio neutraal was. Hij ontkent dat hij naar de Engelse radio geluisterd had.

Nolens heeft het mogelijk gemaakt dat, door het afleveren van valse identiteitskaarten aan de Joden, deze niet langer meer Jood waren met al de gevolgen van dien. Hij erkent dat hij niet meer dan vier valse identiteitskaarten afgeleverd heeft.

De rechtbank is van oordeel dat Nolens daden gesteld heeft in strijd met de onderrichtingen van de bezettende overheid zowel door het afleveren van valse identiteitskaarten aan Joden als het beluisteren van de Zwitserse radio.

Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening dat beschuldigde geen gerechtelijk verleden heeft, dat hij gedeeltelijke bekentenissen heeft afgelegd en dat hij bij het begin van de oorlog hulp verleend heeft bij het begraven van een Duits officier en het verzorgen van gekwetste Duitse soldaten.

Nolens wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar en 9 maanden te verminderen met de periode van de voorhechtenis.

Te Velde 25 maart 1943

Getekend Schwarz

Kriegsgerichtsrat

Kapelaan Nolens verbleef in vijf gevangenissen:

  • St.-Leonard Luik 12.11.1942 22.4.1943
  • Aken 23.4.1943 1.5.1943
  • Keulen 1. 5. 1943 10.5. 1943
  • Hagen 10.5.1943 27.11.1943
  • Bochum 27.11.1943 24.12.1943

Offergeld Antoon, geboren te Stolberg op 17 augustus 1890. Priester gewijd in Keulen op 10 augustus 1914. Als pastoor van de St.-Niklaasparochie van Eupen liet hij duidelijk blijken dat hij de Duitsers niet genegen was. Hiervoor kreeg hij van de rechtbank van Keulen op 23 maart 1943 een boete van 1000 R. M. Hij overleed op 22 september 1976.

Olbertz Joseph, geboren te Eupen op 22 april 1902, priester gewijd te Keulen op 7 maart 1927, kapelaan te St.-Vith, pastoor te Sourbrodt, aangehouden op 16 december 1942, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden omdat hij hulp verleende aan de krijgsgevangenen. Hij verbleef in de gevangenissen van Aken, Wittlich en Lüttringhausen.

Joseph Olbertz

Op 10 augustus 1944 werd hij overgebracht naar het concentratiekamp van Dachau waar hij op 1 mei 1945 bevrijd werd door de Amerikanen. Hij overleed te Jülich op 22 december 1983.

Op ’t Roodt Jan, geboren te Molenbeersel op 1 april 1885, priester gewijd op 5 juni 1909, professor aan het college van Stavelot, kapelaan te Voorshoven, aalmoezenier van Hôpital des Anglais te Luik, pastoor te Overwinden, rector te Elsenborn, pastoor te Leut.

Pastoor Jan Op ’t Roodt

Hij verbleef van 1 september 1942 tot 1 oktober 1942 in de gevangenis te Hasselt omdat hij de kinderen van Leut in de catechismusles had laten bidden voor de overwinning van de geallieerden. Hij overleed te Opitter op 26 maart 1974.

Oury Marcel, kapelaan te Vottem, werd aangehouden op 25 mei 1942 en bleef dit tot 8 juni 1942.

Paquay Alexander, geboren te Faymoville op 8 november 1899, priester gewijd te Luik op 3 juli 1938, kapelaan te Grace Berleur en te Banneux, parochie-assistent te Belleveaux (Kreis Malmedy),pastoor van Krewinkel-Oudler, werd wegens grensoverschrijding op 23 en 26 juli 1941 door de rechtbank van Aken veroordeeld tot het betalen van een geldboete van 60 R.M. Hij overleed te Faymoville op 16 februari 1977.

Monseigneur Pierry Jozef, bestuurder van de Centrale Raad voor het lager onderwijs verbleef in de gevangenis van 17 april 1943 tot 30 juli 1943.

Pilmeyer Pierre Joseph, geboren te Luik op 19 september 1895, priester gewijd te Luik op 26 mei 1923, pastoor van Souverain-Wandre sedert 1938. Hij werd aangehouden op 8 april 1942 omdat hij Poolse krijgsgevangenen geholpen had bij hun ontsnapping. Hij verbleef in de gevangenissen van St.-Gillis, Bochum, Essen en sedert 10 september 1943 in het concentratiekamp van Dachau waar hij op 29 april 1945 bevrijd werd. Hij stierf te Luik op 19 december 1982.

Pipeleers Jozef, geboren te Diepenbeek op 26 december 1912; priester gewijd op 3 juli 1938, kapelaan van de O.- L.-Vrouwparochie te Tongeren, St. Walburge te Luik, te Tuilt-Kermt, pastoor te Buvingen en Vliermaal-Root, werd op 7 oktober 1943 te Tongeren aangehouden door de Duitsers. Hij verbleef in de Citadelle te Luik, de gevangenis te Merksplas en te Watten St.-Omer (Frankrijk) waar hij op 29 april 1944 wist te ontsnappen. Tot aan de bevrijding bleef hij ondergedoken. Hij overleed te Vliermaalroot op 26 april 1975.

Pastoor Pipeleers

Pirenne Gerard, geboren te Remersdaal op 27 oktober 1904, kapelaan van Welkenraedt (Kreis Eupen) had op 20 april 1941 de verjaardag van de geboorte van Hitler de vlag niet uitgestoken. Hij kreeg een boete van 25 R.M. Hij overleed op 25 januari 1965.

Pirnay Jan-Lodewijk, kapelaan van de parochie Bois-de-Breux, hield op 10 mei 1942 in de hoogmis, naar aanleiding van de tweede verjaardag van de invasie der Duitsers, een erg patriottische preek.

L’Allemagne a envahi un pays neutre qui ne demandait rien à personne. Les bombardiers allemands sont descendus très bas pour abattre nos militaires et aussi nos civils. L’Allemagne avait promis de libérér nos prisonniers et, tout en répétant qu’on allait leur donner le cachet de libèration, on les a entrainés en Allemagne ou ils sont encore. L’occupant reste encore actuellement l’ennemi. Il faut se garder comme de la peste des journaux qui paraissent sous l’ égide de l’ occupant.

Avant leur arrivée, nous n’avions jamais eu froid et exportions notre charbon à l’étranger. Tout le monde sait que leurs prélèvements ont amené la misère alimentaire chez nous.

La Belgique est un pays épris de liberté, nous étouffons sous leur ordre nouveau, mais courage, tout finira bien.

De kapelaan werd op 25 juni 1942 aangehouden en verscheen voor de Duitse militaire rechtbank die hem veroordeelde tot een gevangenisstraf van twee jaar. Hij verbleef in de gevangenis tot oktober 1943 of tot 21 januari 1944. Zijn verdediger was advocaat Cassian Lohest.

Pironet, prefect van het college St.-Louis van de paters Jezuïeten, gelegen in de Quai de Longdoz, verscheen op 2 april 1941 voor de Duitse militaire rechtbank te Luik omdat hij aan zijn leerlingen had laten blijken dat hij het opnam voor de Engelsen. Hij werd evenwel vrijgesproken omdat de beschuldiging tegen hem geuit, niet bewezen was. Hij werd voor het krijgsgerecht verdedigd door advocaat Paul Petit.

Radar Maximiliaan, pastoor van Grand-Hallet, werd aangehouden op 9 februari 1944 en bleef dit tot 16 februari 1944.

Ramakers Henricus Ludovicus, broeder Aurelius, geboren te Bocholt op 30 januari 1899, trad op 8 juni 1917 toe tot de Congregatie van de Broeders van Liefde te Gent. Hij werd in het klooster te Nederbrakel op 21 april 1944 aangehouden en op 19 oktober 1944 naar de gevangenis te Landsberg overgebracht waar hij op 26 april 1945 door de Amerikanen bevrijd werd. Hij overleed te Koersel op 24 oktober 1971.

Hendrikus Ludovicus Ramaekers

Renier Marcel, geboren te Luik op 20 maart 191l, priester gewijd in 1936, kapelaan te Robermont, pastoor te Forges in 1945, pastoor te Chenée in 1950. Op 22 maart 1944 werd hij te Robertmont aangehouden wegens het verbergen van werkweigeraars. Hij belandde eerst in de St.-Leonard gevangenis te Luik en nadien in de gevangenis St-Gillis te Brussel. Op zaterdag 2 september 1944 waren de geallieerde troepen de Frans-Belgische grens overgestoken en begonnen ze aan hun opmars naar Brussel. SS generaal Junclaus wilde nog een aantal politieke gevangenen die in de St. Gillis gevangenis opgesloten zaten, op transport plaatsen naar de Duitse concentratiekampen. Op dezelfde dag tussen 6 u en 7 u ’s morgens werden ongeveer 1300 gevangenen naar het station Brussel-Zuid gevoerd. De trein moest om 8u30 vertrekken. Er was geen locomotief. Machinist Verheggen en stoker Pechet wisten dat het een trein was met politieke gevangenen. Zij haastten zich langzaam. De trein is toch vertrokken maar reed niet harder dan 4 km per uur en bereikte toch Mechelen waar hij niet verder kon omdat er geen water was. Hij heeft dan aldaar moeten overnachten. ’s Anderendaags 3 september 1944 vertrok de trein evenwel, niet in de richting van Duitsland maar terug naar Brussel. De Duitsers wisten geen blijf met de gevangenen en hebben om 14 uur alle gevangenen vrijgelaten. Een mijner stamgenoten Jacques Rutten zat ook als politieke gevangene in deze trein die de geschiedenis is ingegaan als de “spooktrein”.

Priester Renier overleed te Bois-de-Breux op 21 april 1991.

Rentjens Jean, geboren op 10 augustus 1914, kapelaan te Raeren, directeur van het college van St.-Vith van 1948 tot 1957, werd door zijn vijandige houding tegenover de Duitsers aangehouden van december 1941 tot maart 1942. Hij overleed op 11 augustus 1957.

Rijcken Martinus, geboren te Gerdingen op 6 augustus 1886, salesiaan, priester gewijd in 1916, pastoor van de parochie St. Franciscus van Sales te Luik, verbleef in de gevangenis van 27 mei 1944 tot 6 september 1944. Hij overleed te Luik op 16 juli 1947.

Rodt, priester van St.-Vith, werd in augustus 1943 aangehouden omdat hij betrokken was in een ontsnappingsroute van de Franse krijgsgevangenen.

Ro(o)yackers Petrus Josephus Gerardus Antonius, geboren op 17.7.1906 te Rijsbergen (Noord-Brabant-Nederland). Zijn collegejaren deed hij aan het college te Uden van 1921 tot 1925. Zijn inkleding bij de kruisheren had plaats in september 1929. Op 19 juli 1931 werd hij te Sint-Agatha (Nederland) door mgr. A. F. Diepen tot priester gewijd.Van 1932 tot 1959 was hij leraar aan het college te Hannuit. Daarenboven was hij nog administrator van de parochie Wasseiges van 1935 tot 1936, kapelaan van Hannuit 1937-1938 en gewestelijk aalmoezenier van de J.A.C. voor het arrondissement Waremme. Wellicht stond hij in het verzet want hij werd aangehouden van 13 november 1943 tot 21 december 1943. In 1959 verliet hij de orde van de Kruisheren.

Kruisheer Petrus Ro(oyakkers

Scheffen Jules, geboren Waimes op 27 april 1864, priester gewijd te Keulen op 15 augustus 1892, kapelaan te Oberhausen, Gebrath Burmen 1895, pastoor te Rodevormwald 1899, Malmedy 1907, deken van Malmedy 1925 werd aangehouden op 2 april 1943 en bleef dit tot 9 april 1945. Hij overleed te Malmedy op 2 november 1956.

Scheffen Joseph, geboren te Waimes op 28 februari 1904, priester gewijd op 1 juli 1928, pastoor te Weywertz en deken van St.-Vith. Hij werd een eerste maal aangehouden op 16 december 1942 en op 21 januari 1943 door de rechtbank van Aken veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden omdat hij betrokken was in de vlucht van krijgsgevangenen. Hij werd op 24 april 1943 opnieuw aangehouden en op 26 februari 1944 weggevoerd naar het concentratiekamp van Dachau waar hij door de Amerikanen kon bevrijd worden op 26 april 1945. Hij overleed te Monteneau-Amel op 10 juni 1958.

Joseph Scheffen

Scherrer Frans, geboren op 6 april 1880, professor in het college van Beringen, kapelaan te Montzen, pastoor te Kelmis-La Calamine, werd op 29 september 1942 aangehouden omdat hij hulp verleend had bij de ontsnapping van krijgsgevangenen. Op 14 september 1943 werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden en verbleef in de gevangenis tot 5 april 1944. Hij overleed te Pannesheide–Montzen op l7 november 1955.

Sche(y)vers Jan, geboren te Schyndel (Nederland) op 29 maart 1907, priester gewijd te Luik op 3 juli 1932, leraar aan het Seminarie te St.-Truiden, kapelaan te Hamont, pastoor te Remersdaal en Achel, werd aangehouden van 5 augustus 1944 tot 22 augustus 1944. Hij overleed te Achel op 1 oktober 1988.

Schmets Jozef, geboren te Plombières op 18 augustus 1898, pastoor van Plombières, bleef van 3 augustus 1944 tot einde van de oorlog aangehouden. Hij overleed op 29 maart 1974.

Schmidt Eugeen, pastoor te Dalhem, verbleef in de gevangenis van 26 april 1944 tot 7 september 1944.

Schnorrenberg Heinrich, geboren te Krefeld op 2 mei 1884, kapelaan te Bamberg, (D), pastoor van Nidrum sedert 1938. Hij overleed te Bütgenbach op 10 augustus 1944.

Schyns Joannes, geboren te Montzen op 7 november 1879, deed zijn priesterstudies in de seminaries te St.-Truiden en Luik, priester gewijd te Luik op 9.6.1906 pastoor van Kettenis, (Eupen) stierf te Luik op 15 oktober 1942.

Servos P. Wilhelm geboren te Henri-Chapelle op 21 januari 1883, lazarist, predikant voor de missies in de parochies, werd in 1941 aangehouden. Verdere gegevens ontbreken.

Hij overleed op 5 maart 1968.

Steiger Johann, abt Alberic van Val-Dieu, geboren in Duitsland op 8 december 1884, deed zijn studies in Oostenrijk en werd op 21 maart 1940 tot abt van Val-Dieu gewijd. Op 18 maart 1943 kwamen de Duitsers naar de abdij om de twee monniken pater Hugo en pater Stefanus aan te houden. Omdat pater Hugo niet vindbaar was, werd abt Alberic aangehouden op 18 maart 1943. Voor een korte tijd slechts want op 23 maart 1943 werd hij in vrijheid gesteld. Wellicht zal er wel een tussenkomst geweest zijn van generaal von Falkenhausen. Hij stierf op 13 maart 1968.

Thijs Gerard, geboren te Rijkhoven op 10 februari 1917, priester gewijd te Luik op 14 augustus 1938, kapelaan van Ste-Walburge te Luik, legeraalmoezenier bij de Luchtmacht Limburg, werd op 20 januari 1944 aangehouden en naar Duitsland overgebracht.

Hij overleed te Genk op 18 mei 1982.

Gerard Thijs

Thomson Armand, geboren te Verviers op 8 april 1903, priester gewijd op 11 juni 1927 kapelaan van Vivegnis, Grace-Berleur en Dolhain, pastoor van Embourg. werd aangehouden omdat hij hulp verleend had aan Franse krijgsgevangenen die gevlucht waren uit de Duitse kampen en probeerden terug in Frankrijk te geraken. Hij werd in maart 1942 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden. Hij overleed op 1 september 1975.

Thunus Clemens, geboren te Robertville op 22 november 1871, priester gewijd te Keulen op 2 juli 1896, kapelaan van Nhiel-Keulen en te Amel, pastoor van Herbesthal. Hij overleed te Robertville op 24 januari 1944.

Toussaint Fransz, geboren op 5 april 1882, pastoor te Weismes werd gestraft omdat hij de richtlijnen niet volgde die de Duitsers hadden voorgeschreven: Door de Gestapo van Aken werd een waarschuwing gegeven omdat het Eerste Communiefeest gehouden werd op 17 mei, ondanks het verbod. Er werd een boete opgelegd van 2.000 R.M.

De door de plaatselijke partijorganen voorziene feestelijkheden om de Duitse moeders ook op 17 mei te vieren, waren door de kerkelijke viering erg benadeeld.

Hij overleed te Waimes op 13 maart 1964.

Vaessen Hubert, (1881-1966) pastoor van Welkenraedt, verbleef in de gevangenis van Aken van 17 juli 1940 tot 20 augustus 1940.

Twee paters Salvatorianen uit het klooster van Herbesthal-Baum, aangehouden op 10 juli 1940, waren eveneens in de gevangenis van Aken opgesloten: pater Hubertus (Kreutzer °1879+1957) en pater Ferdinandus (Schauff °1896+1963).

Van Ouwerkerk Frans, reguliere kanunniken van Lateranen, professor te Gerpinnes, werd aangehouden van 8 juli 1942 tot 17 juli 1942.

Van Rooy Hadriaan, geboren te Darion aan de Jeker in 1897, priester gewijd in 1925, sedert 1939 pastoor van Jeneffe en Hesbaye, verbleef in de gevangenis van 20 juli 1944 tot 7 september 1944.

Voortmans Jozef, geboren te Opgrimbie op 4 september 1897, priester gewijd te Luik op 21 mei 1921, kapelaan te Chatqueue, te As, te Cheratte, te Ben-Gives en Moresnet, werd aangehouden op 19 juni 1942 om zonder toelating de grens over te steken en kritiek uit te brengen over de wijze waarop de voorziening van levensmiddelen geregeld werd. Hij verbleef in de gevangenissen van Hombourg en Aken om op 21 augustus 1943 terecht te komen in het concentratiekamp van Dachau. Hij overleed te Zoutleeuw op 12 april 1985.

De verbrandings-ovens van Dachau

Vranken Willem, geboren te Neerglabbeek op 2 juli 1877, priester gewijd te Luik op 31 maart 1902, leraar aan het college te Bree 1901, pastoor van Melveren-St.-Truiden, bleef aangehouden van 6 juni 1944 tot 3 september 1944.

Hij overleed te Melveren op 9 augustus 1947.

Wanet René, geboren op 10 augustus 1906, priester gewijd op 20 oktober 1929, kapelaan te Mortier, pastoor van Rocourt en van La Gleixhe. Hij werd aangehouden op 17 februari 1943. Men verdacht hem ervan dat hij in zijn pastorij een spion had verborgen die door de Duitsers werd gezocht. Ook zou hij in ’t bezit zijn van een revolver die men niet had kunnen vinden. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden. Gezien zijn voorhechtenis eveneens 4 maanden bedroeg, werd hij op 5 juli 1943 vrijgelaten.

Xhonneux Nicolas, geboren op 5 september 1907, kapelaan van Calamine - Kelmis, werd op 28 september 1942 aangehouden wegens hulpverlening aan Franse krijgsgevangenen. Op 14 september 1943 werd hij veroordeeld tot 4 jaar tuchthuis. Hij overleed op 5 december 1980.

Xhonneux Louis, geboren te Sinaai op 2 november 1863, kapelaan of pastoor te La Calamine.

Aan de vooravond van de terechtstelling

De twee advocaten Cassian Lohest en Gaston Kreit die meer dan 400 beschuldigden verdedigden voor de Duitse militaire rechtbank te Luik, hebben beschreven hoe de ter dood veroordeelden hun laatste nacht voor hun terechtstelling doorbrachten.

De ter dood veroordeelden werden aan de vooravond van hun terechtstelling overgebracht naar blok 24 in de Citadelle die 12 cellen omvatte. Pastoor Peters, eveneens ter dood veroordeeld, moest zijn beurt afwachten om terechtgesteld te worden maar hij bleef voor zijn medegevangenen ook in die donkere periode, een edele priester. De ganse vooravond bad hij, zonder onderbreking, de rozenkrans voor. Hij had van de Duitse aalmoezenier Gramann, afkomstig uit Wenen, een aantal hosties gekregen die hij consacreerde in zijn cel. Met papier van het dagblad Signal werden kleine pakjes gemaakt en via de buizen van de radiatoren werden de gewijde hosties bezorgd aan de medegevangenen.

Lambert Droixhe, draaier uit Oupeye, vroeg aan de vooravond van zijn terechtstelling om gedoopt te worden wat ook gebeurde.

De Duitse aalmoezenier Gramann maakte een diepe indruk op de ter dood veroordeelden die hij met zijn priestelijk charisma uitzonderlijk te gemoet trad.

Toen advocaat Renquin aan deze Duitse aalmoezenier vroeg waarom hij als Duitser zoveel sympathie had voor de vijanden van zijn vaderland, antwoordde hij: “Ik ben Oostenrijker en ik behoor tot een land dat bezet is gelijk het uwe.”

De verdediging van de politieke gevangenen

Het Duitse krijgsgerecht in Luik zetelde in zaal B van de correctionele rechtbank in het Justitiepaleis. Het gerecht werd voorgezeten door een militaire auditeur, aan zijn rechter zijde bijgestaan door een officier als assessor en aan zijn linkerzijde door een onderofficier. De acte van beschuldiging werd voorgelezen door een militaire magistraat. De verdachten die geboeid waren, werden door de Feldgendarmen binnengebracht en moesten plaats nemen in de banken die voorheen ingenomen werden door de advocaten. Ook was er een ruimte voorzien voor het publiek tenminste als de ondervraging niet met gesloten deuren gebeurde.

Als het Hof zijn intrede deed, stond iedereen recht. De voorzitter groette met gestrekte arm de aanwezigen. Alle magistraten beantwoordden de voorzitter met de Hitlergroet. In de meeste gevallen trad de Sonderführer Aselman op als tolk. Hij was zeer voorkomend voor de Luikse advocaten.

Advocaat Houba verdedigde reeds in oktober 1940 de politieke gevangenen die voor het Kriegsgericht (krijgsraad) moesten verschijnen. Hij werd onmiddellijk bijgestaan door stafhouder Jules Musch die zeer goed Duits sprak en die ervoor zorgde dat de orde van advocaten, onder het voorzittersschap van stafhouder Devigne, op 28 januari 1941 overging tot het oprichten van een “Bureau de défense”. Meester Musch zou ervan de leiding nemen. Aan hem werden ook alle dossiers van politieke gevangenen gesignaleerd. Hij zorgde er dan voor dat een advocaat werd aangeduid die de politieke gevangene kwam verdedigen. Er was geen ereloon voor de bijstand van de advocaten. Gebeurde dit wel, dan moest de orde van advocaten (ordre des avocats) haar goedkeuring geven en het bedrag ervan bepalen.

Wetend dat de gevangenen in de St.-Leonardgevangenis of in de Citadelle onvoldoende eten kregen, deed de Luikse bevolking een geldelijke omhaling waardoor het mogelijk was een bijkomend rantsoen van soep uit te delen. De Luikse mevrouw F. Orban-Englebert organiseerde een pakjesdienst (colis) met levensmiddelen voor de gevangenen.

De Duitse kapitein Riedlinger overhandigde aan een van de Luikse advocaten afscheidsbrieven van ter dood veroordeelde gevangenen die de censuur niet had doorgelaten. Zo was er nog nauw contact met de familie

De belangrijke advocaten van de balie te Luik, die de politieke gevangenen voor het krijgsgerecht van Luik verdedigden, waren:

Buisseret Auguste, geboren te Beauraing op 16 augustus 1888. advocaat te Luik, werd na de Tweede Wereldoorlog burgemeester van Luik, senator en verschillende keren minister. Hij overleed te Luik op 15 april 1965.

Lohest Cassian, geboren te Luik op 2 januari 1894, oorlogsvrijwilliger tijdens de Eerste Wereldoorlog, advocaat aan het Hof van beroep te Luik, gemeenteraadslid van Luik en provinciaal senator Hij publiceerde samen met zijn collega advocaat Kreit het boek: La Défense des Belges devant le Conseil de Guerre Allemand. Hij overleed te Luik op 7 januari 1951.

Merlot Joseph, geboren te Seraing op 14 september 1886, advocaat te Luik, was actief in het verzet en werd in 1943 door de Gestapo aangehouden Hij verbleef in het concentratiekamp van Nordhausen. Na de Tweede Wereldoorlog was hij volksvertegenwoordiger en minister van verschillende departementen. Hij overleed op 13 januari 1959.

Musch Jules, legde zijn eed af op 22 oktober 1906 en was stafhouder in 1937 en in 1938.

Stafhouder Jules Musch

Petit Paul legde zijn eed af op 12 oktober 1931.

Schreurs Fernand legde zijn eed af op 19 november 1924.

Servais Lucien legde zijn eed af 20 augustus 1909.

Jacques Musch, zoon van stafhouder Jules Musch, eveneens advocaat, had de leiding van het Geheim Leger voor de streek Fraiture.

Hij werd met drie andere medewerkers van het Geheim Leger op 4 september 1944 te Odel en Condroz door de Duitsers terechtgesteld.

Advokaat Jacques Musch

De gegevens van dit hoofdstuk komen uit het boek “La Défense des Belges devant le Conseil de Guerre Allemand”, geschreven door de twee advocaten Cassian Lohest en Gaston Kreit - 1945

De Sint Leonardgevangenis te Luik

Met de bouw van de gevangenis te Luik werd begonnen in 1847. De plannen werden gemaakt door architect Dumont in een ovigale stijl.(kruisboog).

De officiële inhuldiging had plaats in 1851. De totale oppervlakte van de gevangenis bedroeg 15m2. Aan de straatzijde, richting stad, bevonden zich de burelen voor de administratie en voor de directie. Op het gelijkvloers en gespreid over twee verdiepingen waren er 280 cellen.

Tot voor enkele jaren had Tongeren de oudste cellulaire gevangenis die opgericht was in 1844.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog werd de eerste gevangene terechtgesteld. Het betrof Justin Lenders die was aangehouden op 7 maart 1915 en gefusilleerd op de Chartreuse op 7 juni 1915. De politieke gevangenen bleven in de gevangenis opgesloten tot juli 1918.

Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de politieke gevangenen uit de provincie Luik in de St.-Leonardgevangenis opgesloten. Tot de allereersten die er verbleven, behoorden de Luikse politie-agenten Fernand Meeuwis en André Alexandre. respectievelijk aangehouden op 9 augustus 1940 en op 26 februari 1941.

De korte geschiedenis van de St.-Leonardgevangenis werd voor mij samengesteld door de geboren Luikenaar Armand Frans Collin wiens ouders tijdens de Tweede Wereldoorlog opgesloten zaten in deze Luikse gevangenis. Zijn moeder overleefde de oorlog maar zijn vader stierf in het concentratiekamp van Nordhausen in april 1945.

De gevangenis werd afgebroken in 1982 en vervangen door de Lantingevangenis in Juprelle.

De voormalige Sint-Leonardgevangenis te Luik

Voncken Mathieu, geboren te Schimmert (Nederlands Limburg) op 13 januari 1880, priester gewijd te Luik op 5 april 1904, leraar aan het college te Beringen en vanaf 1935 tot 1945 aalmoezenier van de St.-Leonardgevangenis te Luik en vanaf 1941 tot 1944 van de Citadelle. Hij was vooral de priester die de ter dood veroordeelden de laatste uren van hun leven bijstond. Hij overleed te Luik op 30 mei 1971 en werd begraven op het militair kerkhof van de Citadelle te Luik.

Aalmoezenier Voncken

La Citadelle te Luik

In de 15de eeuw lieten de bisschoppen van het prinsbisdom Luik even buiten de stad een grote vesting bouwen die evenwel in 1817 herbouwd werd door de Nederlanders.

In 1892 werd de vesting gedeclasseerd en door het Belgisch leger herbouwd als kazerne.

Een gedeelte van de Citadelle werd door de Duitsers zowel tijdens de Eerste als tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikt als gevangenis met onder meer de bekende bloc 24 met 12 cellen waar de gevangenen ondergebracht werden vooraleer ze terechtgesteld werden.

Heel vroeg in de morgen werden de gevangenen naar de executieplaats gebracht waar ze vastgebonden werden aan een van de executiepalen. Eenmaal geblinddoekt werden ze neergeschoten. Een aantal van de terechtgestelden werd ter plaatse begraven; een ander gedeelte werd overgebracht naar het geheim kerkhof gelegen tussen Hechtel en Leopoldsburg.

Te vermelden is dat La Citadelle omgebouwd is tot een belangrijk hospitaal dat uiteraard de naam draagt van “La Citadelle”.

Op 2 januari 2009 bracht ik een bezoek aan het kerkhof op de Citadelle te Luik waar honderden witte kruisjes en evenveel koperen plaatjes, de namen weergeven van de helden uit het bisdom Luik die er terechtgesteld werden tijdens de Tweede Wereldoorlog. In het mooie sneeuwlandschap maakten deze kruisjes op mij een diepe indruk.

Voorgevel van La Citadelle

In het midden van het kerkhof is er een altaar gebouwd met volgende tekst:

Justice, amour, bonheur et droit
N’étaient plus que des mots sans flamme
C’est grâce à vous que l’on y croit
Vous leur avez donné votre âme

Blok 24 met 12 cellen

Het kerkhof op de Citadelle te Luik

De eenzame cel

De ontsnapping van de Franse krijgsgevangenen

In het zuid-oosten van het bisdom Luik en vooral in de parochies van de Oost-kantons, werden veel priesters en religieuzen aangehouden omdat ze hulp boden aan de Franse krijgsgevangenen. Vandaar dat we over dit gegeven enige uitleg verschuldigd zijn.

Reeds einde juni 1940 klopten Franse krijgsgevangenen aan bij de inwoners van de Nederlandse dorpen die gelegen zijn aan de grens Nederland-België.

De ontsnappingsroute

Het was vooral in de omgeving van de Nederlandse gemeente Eijsden, grenzend aan de Belgische Voergemeenten, waar er heel veel passage was. De ontsnapten oriënteerden zich vooral via de kerktorens omdat zij ook wisten dat ze in deze omgeving een pastoor of kapelaan konden vinden. En inderdaad dat was zo. Louis van den Dungen kapelaan van Eijsden, werd onmiddellijk numero uno om hulp te verlenen. Ook Julien Leplat, pastoor te Heer en André Lefèvre, pastoor te Agimont, werden ingeschakeld. Zij betaalden een hoge tol. De eerste stierf in de gevangenis van Brandenburg bij Berlijn en de tweede overleefde het concentratiekamp van Buchenwald niet.

De Nederlandse douaniers uit de streek die op de hoogte waren van de hulpverlening, duidden de sluikweggetjes aan die de ontsnappingsvluchten gemakkelijker maakten.

Marie-Josephine Colignon-Ravet van Hotel de France in Heer-Agimont (gemeente bij Maastricht) bracht 24 Franse krijgsgevangenen over de Nederlands-Belgische grens. Ook via de Voergemeenten was er een route en dit gebeurde met als halte de rijkswachtkazerne te St.-Martensvoeren waar Theodoor Brentjens, geboren te Kessenich op 12 januari 1894, commandant was. Deze zorgde er dan voor dat de krijgsgevangenen terechtkwamen in de boerderij Monnikenhof die afhing van de abdij Val-Dieu. Vanaf dat ogenblik werden pater Stefanus en pater Hugo ingeschakeld. Pol Nolens, kapelaan van Charneux, kreeg ook zijn aandeel. Deze kapelaan herbergde hij ook nog belangrijke joden. Abbé A. Thompson, kapelaan van Dolhain die ook actief was in de ontsnappingsroute, werd aangehouden en kreeg een gevangenisstraf van 4 maanden. Abbé Rodt van St.-Vith werd om dezelfde reden aangehouden. Welke zijn straf geweest is, hebben we niet kunnen achterhalen.

De omgeving van Rocourt was eveneens een schakel in deze hulpverlening met als draaischijf Hubert Gielen, kapelaan van Rocourt.

Zo kunnen we nog verder gaan met veel priesters, voornamelijk uit de parochies van de Oostkantons.

Toen de Duitsers vaststelden dat er veel hulp verleend werd aan de ontsnapte Franse krijgsgevangenen, decreteerden zij op 28 april 1943 de doodstraf aan elkeen die ontsnapte krijgsgevangenen ter hulp kwam.

Bron:

“Het Hannibalspiel” van Jan Van Lieshout

Ondanks hun verzet tegen de Duitsers werden ze nooit aangehouden.

Ambly (voornaam) aalmoezenier in het verzet tijdens Ardennenoffensief (zie oorlogsmisdaden in de Ardennen).

Bloemers Koos, broeder-koster in de kruisherenkerk te Maaseik, geboren te Habts (Nederland) verborg onderduikers op de zolder van de kerk op de Bosstraat.

Engelbos Camille, geboren te Bevingen op 19 mei 1911, kapelaan te Chenée bij Luik, was gedurende de Tweede Wereldoorlog een strijdend en bewogen priester in de weerstandsrangen.

Pastoor Camille Engelbos

Reeds op 29 mei 1940 wist hij te ontsnappen uit de rangen van de krijgsgevangenen. Zodra hij zijn ambt hernomen had, werd hij geconfronteerd met dienstplichtige jongeren uit Eupen-Malmedy die wensten onder te duiken om alzo te ontsnappen aan de dienstverplichting in het Duitse leger. Op deze wijze kwam hij in de weerstandsgroep “CT XI Liège”. Hij was betrokken bij de overval op de rantsoeneringsvrachtwagen te Nerem in juni 1943 waarbij zeven weerstanders de dood vonden. Achtervolgd door de Gestapo was hij verplicht onder te duiken. Verder kwam hij als abbé Vanloon terecht in “La Cure des Enfants Anemiés” van de abdij van Leffe te Dinant als beschermer van joodse kinderen. Na de oorlog werden drie joodse kinderen waarvan de ouders spoorloos waren, door hem aangenomen. Een van hen werd priester. Pastoor Engelbos is wellicht een van de weinige priesters die erkend is als gewapend weerstander. In de omgeving van Jerusalem hebben de joden een bos met bomen aangelegd. Een van deze bomen draagt de naam van pastoor Engelbos uit dank voor de hulp die hij onder de oorlog geboden heeft aan joodse kinderen. Na de oorlog was hij kapelaan te Tongeren, eerst in de O.-L.Vrouwbasiliek en vervolgens pastoor van de St.-Lutgartparochie te Tongeren waar hij een nieuwe kerk bouwde. Nadien werd hij pastoor van Zonhoven. Hij overleed te St.-Truiden op 20 april 2002.

Brouwers Emiel,geboren te Sittard op 12 juni 1910, priester van het bisdom Luik, voormalig kapelaan te Meeuwen, pastoor van Meeswijk en Neerharen, rector van het Rustoord St.-Jozef te Tongeren, was in 1936 benoemd tot kapelaan van Welkenraedt.

Emiel Brouwers

Hij had aldaar een collega kapelaan Leo Corman die zeer Duits gezind was. Op 9 mei 1940 liet deze zich ontvalllen: “Morgen zijn de Duitsers hier”. Enige tijd later liet hij zich door de Duitsers tot pastoor benoemen maar dan moest eerst de echte pastoor van Welkenraedt verdwijnen en daar zorgde hij wel voor. De Gestapo deed de pastoor in het bijzijn van zijn kapelaan opsluiten in de gevangenis van Aken. De parochianen van Welkenraedt wilden niets weten van hun Hitler gezinde pastoor. Zij weigerden van hem de communie te ontvangen. Voor kapelaan Brouwers was de toestand onhoudbaar geworden. Hij trok naar de bisschoppen van Aken, Mgr. Strater, naar Mgr. Kerkhofs van Luik en naar Mgr. Lemmens van Roermond. Deze laatste benoemde hem tot kapelaan in de Zuid-Nederlandse parochie Slenaken.

Volgens een bisschoppelijk besluit in Nederland,werden de leden van de nazipartij niet toegelaten tot de communie. Op Paasmaandag 1943 bood zich in de parochiekerk van Slenaken een naziman aan om de communie te ontvangen. Kapelaan Brouwers weigerde hem de communie te geven en liet hem staan voor de ogen van de ganse kerkgemeenschap. Dit zou wel een staartje kunnen krijgen. En zo was het ook. Enkele dagen later stond de Duitse overvalwagen voor zijn kapelanij. Gelukkig was hij niet thuis en door zijn vrienden getipt, keerde hij niet meer terug naar Slenaken. Tot het einde van de oorlog dook hij onder en bleef alzo uit de greep van de Duitsers.

Rector Brouwers overleed te Tongeren op 18 januari 2006.

Elens Armand, geboren te Stokkem op 17 juni 1983, priester gewijd te Luik op 5 juni 1909. Eerst was hij leraar aan het college te Dolhain en nadien kapelaan of pastoor van de parochie Limbourg bij Verviers. In 1955 ging hij als pastoor van Gruitrode Solt op rust.

In februari 1943 was de jodin Fryda Birnhaum in een Brusselse materniteit bevallen van haar dochter Marguerith-Rose. Nog in het zelfde jaar stond haar man Lazar Birnhaum op het punt aangehouden te worden. Een verpleegster uit de kraamkliniek zorgde er voor dat Lazar Birnhaum zich kon verbergen bij de priester Elens en de baby Marguerite Rose bij de zus van de pastoor met name Marie Josephe Elens die gehuwd was met Pierre wonende te Arendonk. Wat er later met dat joods meisje gebeurd is, hebben we niet kunnen achterhalen.

Pastoor Elens overleed te Sittard op 13 juni 1995 in het kabinet van zijn geneesheer die hij raadpleegde.

Gielen Victor, geboren te Eupen op 26 maart 1910 kreeg een boete van 500 R M wegens het verspreiden van godsdienstige documenten zonder vermelding van de afzender.

Hanssen Antonius, geboren op 6 april 1886, pastoor van Rodt-Ouren (bij St.-Vith), werd door de rechtbank van Aken op 15 september 1942 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden omdat hij hulp verleend had aan de krijgsgevangenen.

Hanssen Jean Theodore Martin, werd geboren te Lanaken op 4 september 1882. Hij werd priester gewijd te Luik op 13 juni 1908. Hij begon als leraar te St.-Truiden, vervolgens was hij leraar aan het college te Neerpelt 1910-1915. Van 1915 tot en met 1922 was hij kapelaan te Zonhoven. In 1923 werd hij kapelaan in de parochie St-Pieter te St.-Truiden en tevens voor Zuid-Limburg de aalmoezenier van de Sociale Werken. Nadien was hij vanaf 1930 tot 1939 pastoor van Schakkenbroek om dan pastoor te worden van Kuringen. Hij bleef steeds een sociaal-voelende persoonlijkeid. Gedurende de Tweede Wereldoorlog verborg hij leden van het verzet in zijn pastorij. Toen de Duitsers begonnen met de klokken uit de torens te halen, deed hij de kerkklok van Kuringen begraven in zijn tuin. Toen zijn broer Jules uit Zonhoven door de Duitsers was aangehouden en in de gevangenis van Antwerpen opgesloten zat, hielp de pastoor hem in de nacht van 23 op 24 september 1943 met een koordenladder ontsnappen.

Pastoor Martin Hanssen

In 1960 ging pastoor Hanssen op rust te Alken waar hij op 18 november 1962 overleed.

Huygens Cornelis, geboren te Maastricht of te Utrecht op 21 september 1912, kruisheer, priester gewijd te Udenhout (Nederland) op 21 september 1935, kapelaan te Maaseik van 1939 tot 1945 en tegelijkertijd aalmoezenier van het ziekenhuis aldaar. Sedert 1958 was hij pastoor te Achel.

In de Tweede Wereldoorlog richtte hij te Maaseik in een privéwoning tegenover het station een kolonie op voor verzwakte kinderen onder de benaming St.-Berchmanskolonie. Ook vier joodse kinderen verbleven in deze kolonie.

Kruisheer Huygens overleed te Neerpelt op 21 februari 1970.

Cornelis Huygens

Lux Theo, geboren te Hoepertingen op 19 maart 1900, priester gewijd te Luik op 3 juli 1932, kapelaan te Val-Saint-Lambert 1932, St-Jean Luik 1934, Zonhoven 1939, pastoor Wilderen, St.-Lambrechts-Herk 1952, Haren 1961. Hij was de joodse families die in 1941 bij burgers in Zonhoven onderdak kregen, zeer behulpzaam. Dit was onder meer het geval bij de families Jean Vaelen-Convents en Door Baeten-Jaspers uit Zonhoven.

Pastoor Lux overleed te Hasselt op 30 juli 1985.

Lemkens Jan, geboren te Dusseldorf op 20 februari 1911, priester gewijd te Luik op 4 juli 1937, leraar aan het college te Visé 1937, kapelaan te Neerpelt 1939, Zonhoven 1940, Koersel 1948, Elen 1950, pastoor te Hees-Bilzen 1956. Hij was tijdens de Tweede Wereldoorlog kapelaan te Zonhoven en erg begaan met de joodse families in zijn parochie samen met kapelaan Lux.

Hij overleed te Mopertingen op 2 juli 1976.

Pastoor Lemkens

Maboge was tijdens het von Rundstedtoffensief pastoor van de parochie Wibrin die op 19 december 1944 door de Duitsers bezet werd. Het Verzet had in september 1944 een kamp gevestigd in het bos “Saint Jean” nabij Wibrin. De aalmoezenier van het kamp was E.H. Dambly, voormalig pastoor van Wibrin.

Op 24 december 1944 drongen vijf SS-ers de pastorie van Wibrin binnen op zoek naar pastoor Maboge die werd aangehouden omdat hij beschuldigd werd lid te zijn van het Verzet. Hij werd weggevoerd naar Houffalize waar hij urenlang ondervraagd werd. Uiteindelijk werd hij in vrijheid gesteld.

Spitz Jan, geboren te Rotem op 30 november 1887, doctor in de wijsbegeerte en kandidaat in godgeleerdheid, priester gewijd te Achel op 24 augustus 1912, achtereenvolgens professor te Neerpelt, aan de normaalschool te St.-Truiden en te Mechelen-aan-de-Maas, prefect van het Sint-Jan Berchmanscollege te Genk en pastoor van Ophoven.

Bij de bevrijding in 1944 was er een grote klopjacht op de collaborateurs. Theo Brouns afkomstig uit Kessenich en gedurende de oorlog gouwleider van het V.N.V. in Limburg, dook onder bij pastoor Spitz te Ophoven Toen er op 4 oktober 1944 inkwartiering kwam van militairen in de pastorie, werd Theo Brouns verborgen in een eng lokaal boven de sacristie van de kerk waar de pastoor hem elke dag zijn eten bracht.

Pastoor Spitz

Theo Brouns kreeg heimwee naar zijn twee kleine kinderen en naar zijn moeder die in Kessenich verbleven. Op 28 oktober 1944 trok Theo Brouns de lange zwarte jas van de pastoor aan, zette de priesterhoed op en reed met de fiets rond 7 u ’s avonds naar Kessenich. Langs de achterzijde probeerde hij de woning van zijn moeder binnen te rijden maar ongelukkig voor hem raakte hij een Amerikaanse fusée zodat hij in volle licht stond. De Amerikanen vonden de vermomde pastoor toch niet een alledaagse verschijning en hielden hem aan. Theo Brouns werd herkend en werd aangehouden evenals zijn moeder. Bij zijn ondervraging gaf hij toe dat pastoor Spitz hem onderdak had verleend. Beiden werden opgesloten in de gevangenis te Hasselt.

De krijgsraad te Hasselt veroordeelde pastoor Spitz op 2 maart 1945 tot zeven jaar hechtenis. Hij overleed in de gevangenis te Vorst op 12 november 1945.

Theo Brouns werd ter dood veroordeeld en op 28 maart 1946 te Hasselt terechtgesteld.

Van Gestel Jacobus**, **geboren te Hoge Mierde (Nederland) op 15 september 1906, geprofest in de Orde van de Kruisheren op 28 augustus 1927, priester gewijd op 15 juli 1932, verbleef in het klooster van de kruisheren te Neeritter (Nederland) op minder dan één kilometer van de Belgische grens te Kessenich van 1933 tot 1945. Hij was actief in het verzet met bijzondere hulp aan de verzetslieden die de Nederlands-Belgische grens moesten overschrijden. Hij overleed te Weert op 6 mei 1987.

Jacobus Van Gestel

Vanhove Lambert, geboren te Molenbeersel op 12 november 1910, trad als kloosterbroeder toe tot de orde van de Passionisten en werd geprofest te Kruishoutem op 15 september 1932. Bij het uitbreken van de oorlog in mei 1940 verbleef hij in het klooster te Sint-Katelijne-Waver.

In het heemkundig tijdschrift van Kinrooi “Dao Raostj Get” van 15 juni 2009 is zijn oorlogsdagboek verschenen waarvan we een korte inhoud weergeven.

Op 12 mei 1940 kwam het bevel dat alle mannen van 16 tot 35 jaar onmiddellijk moesten vertrekken ten oorlog. Ik viel onder dat getal. Op 16 mei kwam ik te Poperinge aan waar ik drie dagen verbleef. Een goede burger uit deze stad gaf mij te eten en een slaapgelegenheid werd mij aangeboden in het klooster van de zusters. Intussen had zich een groep gevormd van tien kloosterlingen uit verschillende orden. We hadden het plan opgevat om naar Frankrijk uit te wijken. Maar dit was niet eenvoudig. Militairen en burgers met alle soorten voertuigen hield het verkeer op. Uiteindelijk ben ik door de prikkeldraad Frankrijk binnen gekropen. Nu ging het in de richting van Cassel maar voorbij Sint Omer moesten we ons omdraaien omdat de Duitsers ons dichter naderden. Ik deed mijn burgerkleren aan en kon ’s morgens heel vroeg nog aan de Duitsers ontkomen. Die dag heb ik, zonder naar gezelschap om te zien, ruim dertig km afgelegd zodat ik ’s avonds te Calais toekwam waar ik hoopte overgezet te worden naar Engeland. Dit was evenwel niet mogelijk omdat de Engelse militairen voorrang kregen. In een minimum van tijd bereikten de Duitsers de zee en er bleef me niets anders over dan naar mijn vaderland terug te keren. Van Calais trok ik naar Duinkerken. Halverwege kwam ik in het dorpje Gravelines waar ik de nacht in een schuur doorbracht. Een vuurgevecht was tussen de Engelsen en de Duitsers losgebroken. Geen vier uur ben ik zeker geweest van mijn leven. ’t Was vrijdag 24 mei en nog leefde ik tussen de doden. Nu versnelde ik mijn tempo in de richting van de Belgische grens. Nog voor ik deze bereikt had deed ik mijn kloosterhabijt weer aan. In Duinkerken liep het mis; men ging ervan uit dat ik een parachutist was. Ik werd aangehouden en naar de gevangenis gebracht. Tijdens het verhoor in een rechtszaal moest ik mijn kleren uit doen. Zij konden maar niet begrijpen dat ik als kloosterling geen mis kon doen. Dat beschouwden de Franse militairen als valsheid omdat zij het verschil niet kenden tussen broeder en priester. Eindelijk trad een soldaat binnen. Het was een Franse aalmoezenier. Deze deed me enkele gebeden opzeggen en de voornaamste fasen van het misdienen. Ik had immers gezegd dat ik wel de mis kon dienen maar geen mis doen. Hij verklaarde mij onschuldig en ik werd vrijgelaten. Nu verder huiswaarts. Het eerste Belgisch dorpje dat ik bereikte was Adinkerke. Hier ging ik aanbellen bij de kapelaan die mij een nachtverblijf bezorgde in de sacristie. ’s Anderendaags stapte ik verder naar Veurne waar ik ging overnachten in het pensionaat.

De stad werd zwaar gebombardeerd en in allerijl werd een noodhospitaal opgericht waar ik hielp de gekwetste burgers te verzorgen. Na drie dagen verblijf aldaar zette ik mijn reis verder om nog eens te overnachten te Hoogstade in een ouderlingentehuis.

Op 4 juni 1940 kwam ik toe in ons klooster te Sint-Katelijne-Waver.

Broeder Lambert Vanhove overleed te Genk in het St.-Jansziekenhuis op 2 mei 1989 ingevolge een zwaar verkeersongeval te Diepenbeek.

Lambert Vanhove

Willems Mathieu, geboren te Val-meer op 3 september 1906, priester gewijd te Luik op 2 juli 1933, kapelaan St-Remi-Hoei 1933, rector militiae 1939, kapelaan te Bilzen 1940, pastoor St.-Willebrordus Eisden 1948, godsdienstleraar Leut-Eisden 1958 en rector te Lafelt-Vlijtingen 1973.

Op 5 september 1944 trok het Geheim Leger, sector Bilzen, naar het schuiloord Het Heike te Hoelbeek om zich voor te bereiden op de bevrijding. Kapelaan Willems trok met de weerstanders mee als hun aalmoezenier. In een kort gevecht met de terugtrekkende Duitsers werden enkele Duitse soldaten krijgsgevangen genomen.

Priester Willems overleed te Tongeren op 26 september 1997.

Aalmoezenier Willems

Het Heike te Hoelbeek

André Poesen, Edmond Mengels en Frans Vangronsveld uit het verzet

De Dochters der Liefde (Congregatie Sint Vincentius à Paulo

Reeds voor de oorlog was er te As de kinderkolonie “Duinen- Heide” onder de leiding van De Dochters der Liefde. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren moeder Overste zuster Gabrielle, in de wereld Jeanne De Backer, geboren in Schaarbeek en de aalmoezenier-priester Wauter van Ettinger, geboren in Den Haag, ervan op de hoogte dat er ook joodse kinderen uit de regio Brussel in de kolonie opgenomen waren. Van een dezer joodse kinderen die we voor enkele jaren ontmoet hebben en intussen reeds lang pensioengerechtigd is, vernam ik dat hij nog regelmatig contact heeft met de onderwijzeres die hem tijdens zijn verblijf in de kinderkolonie onderwezen heeft. Toen ik hem vroeg of hij tevreden was over zijn verblijf in de kolonie te As antwoordde hij mij: “Ik moest kiezen tussen As en Auschwitz.”

Over de ganse oorlogsperiode gespreid, hebben 13 joodse kinderen in de kolonie verbleven. Eenmaal hebben de Duitsers een huiszoeking gedaan maar alles is tot het einde van de oorlog rustig gebleven.

De kinderkolonie Duinen Heide te As

De Kruisheren te Maaseik

Op een zekere dag in 1942 deelde prior Verhoeven tijdens het middagmaal aan al de priesters-en broeders-kruisheren die in het klooster verbleven mee dat iedereen, na het einde van het middageten, nog even moest blijven zitten want hij had een korte maar belangrijke mededeling te doen.

En welke was deze korte mededeling?

In ons klooster en meer bepaald in het internaat van het college, verblijft onder een valse naam een joodse jongen. Ik breng u dit ter kennis en u moet “sub juramento” (onder ede) uw algehele solidariteit bevestigen met al de gevolgen die hieruit voortspruiten. Qui tacet, consentire videtur. Wie zwijgt, stemt toe. Even was het stil en toen verliet iedereen de refter.

De joodse jongen is in het college gebleven tot op het einde van het schooljaar 1944-1945.

Wie was deze joodse jongen? Niemand minder dan Shlomo (Salomon) Haneghy wiens ouders voor 1940 in Antwerpen woonden. Zijn vader werd heel vroeg in de oorlog door de Duitsers aangehouden. Toen in 1942 te Antwerpen de razzia’s tegen de Joden begonnen, vluchtten de moeder en Salomon naar Limburg eerst bij de familie Van Ourbeek te Zepperen en nadien bij de familie Claise en Dormans te Neerharen. Salomon kreeg,toen de voornaam Edmond en bij de kruisheren heette hij Egie.

Salomon Hagheny

In 1950 week hij uit naar Israël, trouwde er en werd vader van drie kinderen. Voor enkele jaren woonde hij in Asdad, Israël.

Prior Verhoeven

De Dochters der Liefde

Zuster Cecile, in de wereld Simone Van Ormelingen, was overste in het klooster van De Dochters der Liefde, Pijlstraat te Brussel. Zuster Cécile was geboren te Tongeren op 24 augustus 1902. Haar vader was notaris Van Ormelingen te Tongeren.

In het klooster van De Dochters der Liefde in Brussel waar zuster Cécile overste was, werden de twee joodse meisjes Madeleine en Astrid Goldman opgenomen.

Prins Albert, zuster Cecile en een joods kind

In het dagblad Le Soir van 26 januari 2005 kan men lezen dat de Duitsers binnenvielen in het klooster van de “Dochters der Liefde” op zoek naar joodse kinderen. Toen een Duitse officier aanstalte maakte om de kinderen Astrid en Madeleine Goldman mee te nemen, kwam moeder overste (Simone Van Ormelingen) met het certificaat te voorschijn dat beide meisjes gedoopt waren. Zo werden beiden gered.

De abdij van Val-Dieu

De Cisterciënsersabdij van Val-Dieu, gelegen in de omgeving van Aubel en Mortroux aan de oevers van de Berwinne, heeft een zeer oude geschiedenis. In het stadsarchief van Tongeren vond ik het boek “Cartulaire de l’Abbaye Cistercienne du Val-dieu” dat in 1955 geschreven werd door Joseph Ruwet. In dit boek wordt de geschiedenis van de abdij beschreven van de XII tot de XIV eeuw.

Abdij van Val-Dieu

Naast de abdij is er de abdijkerk die vermoedelijk in het midden van de 13de eeuw gebouwd is. In 1966 werd de 750ste stichtingsdag van de abdij met veel luister gevierd. Sedert 21 april 1921 staat de abdij en de landschappelijke omgeving onder monumentenzorg.

De abdij was ook een draaischijf in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. De abt Alberic, van Duitse origine, was nochtans een vurige patriot. Generaal von Falkenhausen, opperbevelhebber voor België en Noord-Frankrijk, kwam regelmatig naar de abdij. De abt had veel invloed bij de Duitsers en speelde meerdere malen de rol van bemiddelaar om de bevrijding of strafvermindering van gevangenen te bekomen. Niet te begrijpen evenwel is dat twee monniken van de abdij werden aangehouden, ter dood veroordeeld en gefusilleerd te Utrecht. Het waren pater Stefanus en pater Hugo.

De kerk van Val-Dieu

De cisterciënzers zijn wereldwijd bekend om hun kwaliteiten als brouwers. Sinds 1997 nam een leek het brouwen weer op binnen de muren van de abdij en volgens een recept dat nog werd gebruikt door de monnikenbroeders. De huidige bieren zijn dus echte abdijbieren.

Sedert enkele jaren zijn er geen monniken meer in de abdij die nog steeds eigendom is van de Orde van de Cisterciënzers en nu ingericht is als een leefgemeenschap waar jeugd-, gebeds- en bezinningsgroepen samenkomen.

In de kerk bevindt zich een gedenksteen ter gedachtenis van de twee monniken die gedurende de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers werden terechtgesteld.

Bronnen:

Ruwet Joseph – Cartulaire de l’Abbaye Cistercienne du Val-Dieu Paleis der Academiën, Brussel, 1955

Cisterciënzerabdij Onze Lieve-Vrouw, Val-Dieu

Briefwisseling van pater Alfons Federspiel, salvatoriaan van ’t Lo te Hamont.

Brieven aan Dorotheus Brugger 27 mei 1929

Brugger woonde in het moederhuis van de Salvatorianen in Rome waar hij lid was van het generalaat (algemeen bestuur). Brugger was overste bij de Salvatorianen in Hamont toen Federspiel daar in 1912 zijn humaniora begon als priester –kandidaat (juvenist). Vanaf het ogenblik dat hun wegen zich midden 1914 scheidden, hebben de twee onafgebroken met elkaar gecorrespondeerd.

12 januari 1935

Naar aanleiding van het verlies van het spaargeld van Hamont bij de Middenkredietkas van de Boerenbond schrijft Federspiel: “Für Hamont will es auch gar nicht Früling werden ! Keine Leute, kein Geld u. dazu ein baufälliges Haus. Doch das Notwendigste von diesen Dreien wären uns Leute. Nach meiner Meinung werden wir in Hamont auch nicht voran kommen, trotz Geld u. guter Einrichtung, wenn keine besseren Kräfte zur Verfügung gestellt werden”

2 september 1937

Bis jetzt haben wir 7 neue Studenten angenommen, drei alte fallen aus, sodass die Zahl der Jungens auf 35 stehen wird. Hätten wir mehr platz, dann könnten wir mehr bekommen, bes. Wenn man bedenkt, das wir bis jetzt noch wenig oder keine propaganda gemacht haben. Dieses Übel wird hoffentlich mit dem Neubau der Kirche in folgenden Jahr, so Gott will, abgeholfen

27 juni 1942

Nach dem Krieg müssen Sie die Veränderungen besichtigen und beurteilen kommen. Nur schade, dass wir nicht mehr damals mit unserer neuen Kirche begonnen sind. Die Schulden wären heute leicht zu bezahlen gewesen. Doch es kommen auch wieder andere Zeiten. Dann beginnen wir wieder mit neuen Mut un Vertrauwen.

19 november 1942

Unser neues Refektorium mach sich sehr schön, auch unsere neue grosse Küche. Jetzt haben wir hier in Hamont ein echt schönes Klösterchen. Sie werden staunen wenn Sie herkommen.

Herinneringen van pater Pius Weiss SDS (ongedateerd)

1943 rond begin april (moet zijn begin 1944) kwamen de eerste Duitse bezettingstroepen, de SS. Door de gemeente werden onmiddellijk kwartieren voor de SS opgeëist, dus ook ons huis. Ik liet onmiddellijk de gehele Lagere School ontruimen en naar het klooster overbrengen omdat men zei dat de Duitse de scholen over het algemeen met rust lieten en daarbij: dan was de SS alleen en wij ook. Maar mis ! Ik moest de Lagere School doen verhuizen; zij wilden liever in het klooster inkwartiering hebben omdat het voor hen mooier gelegen was en meer door de vele bomen gecamoufleerd was.

Ik waarschuwde de communiteit dat ze geen betrekking met de Duitse SS zouden zoeken. Maar één pater (Alfons Federspiel) trok zich daarvan niets aan. Hij ging zelfs met de “Spiess”, Duitser sergeant-majoor, op het speelplein van de school schijven schieten tot ergernis van het leerpersonaal. Hij was de vriendelijkheid zelf voor de SS, waarschijnlijk in de mening daarmee iets te winnen voor het college. Wat een simplicitas! Maar 14 dagen later kwam diezelfde Spiess hem gevangennemen en sleepte hem mee naar Zuid-Frankrijk. Bijna drie maanden bleef hij in Zuid-Frankrijk, toen lieten ze hem gaan. Toen hij uit het interneringskamp terugkwam, had hij een totale mentaliteitsverandering ondergaan. Hij praatte gelijk een SS-er en daarbij agressief tegen de Belgische en Nederlandse paters. Ik geloof niet dat de oorzaak van psychische toestand te zoeken is in de behandeling van de SS-ers maar die ligt m.i. verder terug.

Jaren terug leed hij aan vliegende jicht (reuma). Hij onderging een radicale kuur onder leiding van een dokter. De reuma bleef weg, maar wat overbleef waren epileptische toevallen.

Hij leed vroeger aan inwendige struma, juist onder de keel. Dr. Kerkhofs wilde hem in Hasselt niet opereren maar zond hem naar de universitaire kliniek in Leuven. Dr. Kerkhofs en Dr. Spaas waren bij de operatie tegenwoordig. Die professor in Leuven reet hem met de struma ook de schildklier eruit, tot ergernis van de twee dokters van Hasselt. Maar het was gebeurd. Ik zei dan enige weken later tot dr. Spaas: pater econoom kan zich toch soms over kleinigheden zo kwaad maken. Wat is dat toch . “Hij moet maar de cachetten slikken, dan gaat alles goed.” Of de SS hem in Zuid-Frankrijk “speciaal” behandeld hebben, weet ik niet, maar hij kwam nog meer verkeerd terug.

Salvatorcollege Hamont

Brief van pater Alfons Federspiel van 27 juni 1945 aan pater Dorotheus Brugger in Rome

Ich persönlich hätte Ihnen einen ganzen Kriegsroman zu erzählen. Während des Krieges konnte man wegen der strengen Kontrolle nich alles schreiben und alles auf einmal in einem Brief zusammenfassen, wäre zuviel. Während des Krieges bin ich eind steter (blijvend) Liebling der Gestapo gewesen. Dank an die Genegenheit und Liebenswürdigkeit mancher meiner hiesigen Confratres.

In Mai 1942 wurde ich nach Antwerpen zur Aussendienststelle des Sicherheitsdienst gerufen, weil ich angeklagt war wegen meiner deutschfeindlichen Einstellung. Zudem fielen Briefe in die Hände der Gestapo, die nach hier geschrieben wurden oder von hier weggeschickt waren, nicht zu meinen Gunsten. Ich musste mich auf jeden Fall verantworten. Einde Abschrift (*in AGS (Archivum Generale Salvatorianum) niet gevonden) *hatte ich Ihnen voriges Jahr schon beigelegt. Eine andere Probe (*in AGS niet gevonden) *schicke ich dem H.P. Fulgentius zur Durchsicht, oder Beurteilung. An H.P. General tat ich dasselbe (*niet gevonden in AGS). *Aus diesem alle können Sie sehn, in welcher Situation ich mich befand. Doch ist alles gut abgelaufen., weil ich viele hochgestellte Personen an der Hand hatte, die sich zu meinen Gunsten einsetzten.

In Januar 1944 aber wurde ich plötzlich wieder beim legalen Grenzübergang in Hamont festgenommen und zur Untersuchungshaft ins Lager Haaren (Holland) gebracht, nach 8 Tagen un Überprüfung der Papiere wieder frei gelassen.

In Februar 1944 bekamen wir Einquartierung durch SS-Truppen, die das 2.Stockwerk in Beschlag nahmen, auch die Sprechzimmer. Unglücklig war auf dem Loo eine Abteilung zurecht gekommen, die nicht den ersten Preis in Zucht und Anstand verdienten. Auf jeden Fall, morgens fand ich in Sprechtzimmer das Kreuzbild und das schöne Marienbild zertrümmert. Ich ging auf die Schreibstube mich beschweren, wurde aber vom Obersturmführer, einem Österreicher, frech abgewiesen, mit der Drohung (bedreiging) das er mir die Kugel besorgen würde. Eines Tages war von den Soldaten ein SS Mann weggelaufen von seinem Standplatze, den er bei uns im Hause hatte. Nach langem Suchen wurde er in Lozen in einem Kanalbot wo er sich verborgen hielt, entdeckt. Bei seiner Unterfrägung gab er an, von mir zur Fahnenflucht angesetzt worden zu sein. Bald darauf hatte ich die Gestapo wieder in meinem Zimmer. Die SS kam mich verhaften und ich wurde in Gefängnis in unsere Volksschule unter Militärbewachung einige Tage gefängen gehalten, bis die Feldgendarmerie van Maaseik mich mit dem Auto abholte und in Maaseik vor dem Gericht der Feldgendarmerie die Sache untersuchte. Ich wurde für unschuldig erklärt und am gleichen Tage frei gelassen. Darauf begab ich mich in die Klinik (van de Salvatorianessen) nach Hasselt, um den SS Soldaten aus den Augen zu sein. Doch 8 Tage später besuchte die Gestapo mich dort und so wurde ich wiederum, durch SS Soldaten bewacht, mit dem Auto weggeführt. Niemand wusste, wohin. Das muste geheim bleiben, selbst auf der Feldkommandantur in Hasselt und bei der Feldgendarmerie konnte keiner Beamten sagen, wohin ich gebracht wurde. Ich kam in Mol zurecht und wurde dort in eine Gefängnis- zelle des Geckenhauses, das als Militärgefängnis der gestraften SS Soldaten gebraucht wurde, eingesperrt. Nach mehrmaligem Verhör und 14 tägigem Aufenthalt (verblijf) dort wurde der Truppenteil nach Frankreich verlegt. Ich musste meinen Strohsack darum auch auf den Rücken nehmen und mit den Soldaten zum Bahnhof marschieren, wo wir in Güterwagen verladen wurden. Die Fahrt dauerte verschiedene Tage und Nächte, ohne Zielangabe (zonder melding van de eindbestemming). Endlich kamen wir in Nordfrankreich in Tourouve (?) (Orne) an, ungefähr 100 km hinter Paris. Hier bekam ich eine SS Uniform, damit ich meine Schwarzen Kleider schonen könne, sagte man mir, doch es war mehr, um kein Aufsehen mit mir zu erregen (opzien baren) und mich verborgen halten zu können. Ich wurde im Gefängenenlager dem Küchenpersonal zugeteilt, musste jeden Morgen ein Pferd bei einem benachtbarten Bauer leihen gehen und in den Karren einspannen und damit nach der Zentralküche fahren, um das Essen zu holen, natürlich immer unter Bewachung. In der übrigen Zeit musste ich in die Kuche helfen, dies dauerte ungefär 2 Monate, bis ich vor das Kriegsgericht in Verneuil-sur-Avre gerufen wurde. Ich hatte mich damit abgefunden, dass ich die Kugel bekommen wûrde. Wer sollte mich verteidigen? Meine Nerven waren auch diese Ungewissheit und schwache Hoffnung total zerrütet gewesen. Endlich kam der Tag. Ich wurde nach Verneuil gebracht und sass mit einem eigenartigen Gefül, in meiner SS Uniform, im Gerichtssaal in Abwartung der Dinge die da komen sollten. Die Türe ging auf und unter Militärbewachung wurde der fahnenflüchtige Soldat von oben heringebracht. Ich merkte an dem Jungen dass er erschrok als er mich sah. Er wusste scheints nicht, dass ich durch ihn gefangen sass. Der Richter begann ihn auszufragen. Er gab auf alles eine widerrufende Antwort und befestigte dass seine Anklagen und Aussagen (getuigenis) betr. meine Person gelogen und frei erfunden waren. Er wollte nur sich selber damit retten. Meine Unschuld war also jetz definitief bewiesen. Der Richter stand auf, kam auf mich zu, gab mir die Hand, wärend er seine Entschuldigung zum Ausdruck brachte, allein aus Pflicht gehandelt zu haben. Sofort wurden mir meine Papieren in Ordnung gebracht und unter Begleitung eines Feldgendarmes, der mich als freien Mann nach Belgien zurückbringen musste, reiste ich uber Lisieux-Paris-Brüssel nach Hasselt. Jetzt begann die grösste Enttäuschung(ontgoocheling) und Tragödie meines Lebens.

In Hasselt waren alle überascht mich zurück zu sehen, denn Jeder rechtnete damit, dass ich erschossen wurde. Bei den Schwestern wurde ich freudig begrüsst, und ich stellte mir im Geiste bereits die frohe Wiedersehenstimmung im Kreise meiner Mitbrüder auf dem Loo vor. Ich telefonierte und liess P. Superior ans Telefon rufen. Wer nicht kam, war P. Pius. Ich bat dann, dass er wenigstens nach Hasselt kommen soll, damit ich mit ihm besser alles besprechen und überlegen konnte. An seiner Telle sandte er einen Scholastiker mit einem Brief, worin er mir schrieb dass er nicht selber kommen wollte, weil er zuviel um meinetwillen hätte leiden müssen, dass er für mich und das Haus besser wäre, wenn ich überhaupt nich mehr zurückkäme sondern nach Welkenraedt fahren würde.

Das war also mein Wilkomm einer solchen Periode !!!

Ich fuhr dann selber nach Hamont. Mein Zimmer fand ich ausgeräumt und ausgeplündert. Die Sachen standen aufgestapelt in einem Nebenzimmer. Ich setzte mich auf einen Stuhl und erwog die Vergänglichkeit alles Irdischen. (de aardse vergankelijkheid). Für viele war meine Ankunft eine Enttäuschung (ontgoocheling) gewesen, für mich noch am meisten.

Brief van pater Alfons Federspiel aan het generalaat in Rome – Hamont 1 december 1945.

Als Gründe für meine evtl. Absetzung (als huiseconoom) können vielleicht in Anmerkung kommen: Mein Gesundheitszustand. Hierzu will ich kurz bemerken: Es ist wahr, dass die Widerwärtigkeiten und Erlebnisse der letzten Zeit meine Nerven stark mitgenommen haben. Es war keine Kleinigkeit Monate lang in Gefängnis oder Konzentrationslager sitzen zu müssen mit dem unsicheren Gedanken: Heute werde ich tot geschossen! Doch auch daran kann der Mensch sich gewöhnen sodass men zum Schluss nicht viele meher darum gab. Was mir jedoch härter noch aufs Herz gedrükt hat und auf die Nerven gegangen ist, was dass Bewusstsein, dass meine eigene Confratres die Handlanger bei der Gestapo gespielt haben als auch die gemeine Begrüssung die ich bei meinen Superior (Pius Weiss) erleben musste. Dieser Fand es nicht der Mühe wert, persönlich nach Hasselt zu kommen von wo auch ich meine Ankuft per Telefon meldete und ihn bat zu mir zu kommen, um besser alles mit einander besprechen und regeln zu können. Er kam nicht ans Telefon und nicht nach Hasselt, sondern schickte Jemand mit einem Brief, woraus ich gut seine Verlegenheit merkte, in die meine unerwarte Rückkehr ihn verzetzt hatte. Denn er hatte mich bereits unter den Toten gerechnet und somit der Verteiling meiner Ämter begonnen. Er meinte mir den guten Rat geben zu müssen dass ich nach Welkenraedt reisen sollte. Und als ich dann doch nach Hamont kam, wurde ich noch nicht einmal mit einem “Guten Tag” oder Willkommgruss empfangen. Mein Zimmer fand ich ausgeplündert oder ausgeräumt und meine Sachen in einem andern Zimmer auf einem Haufen aufgestapelt. Das war mein Empfang im Kreise meiner Mitbrüder, traurig aber wahr. Dies alles zu-sammen genommen konnte keinen günstigen Einflus auf meine Gesundheit haben. Doch augenblicklich fühle ich mich nicht schlechter als in den vergangenen Jahren, wo ich auch meinen Mann auf meinem Posten stellte und für die S. D. S. und das hiesige Kolleg gearbeitet habe, so gut ich konnte, und, wie ich glaube, zur Zufriedenheit meiner Obern…..*Oder bin ich jetzt *als ehemaliger Sträfling un Gefängnisheld nicht mehr gut zu vertrauen?

In seinem Buche; “Die Deutsche Besatzung in Belgien”, hat Kardinaal Van Roey mich als einzigen Salvatorianer ehrvoll nominatim vermeldet. Auch erhielt ich von Monseigneur Kerkhofs eine persönliche Einladung zum Wiedersehenfest seiner gefangen gewesen Diözesangeistlichen und den anschliessenden Festdiner, das ihnen zu Ehre im Grossseminar in Lüttich in Beisein des Bischofs und aller Mons. gegeben wurde.

Die Nationalität kann doch auch kein Hindernis sein. Nachdem man 21 jahre in einem Orte gelebt und gearbeitet hat, dan lennt man die Leute und Landesgebräuche besser als seine eigene Heimat. Und die Leute und Behörden (autoriteiten) hier wissen noch besser, mit wem sie es zu tun haben oder wie sie uns zu beurteilen haben als die eigenen Confratres. Zudem bin ich beinahe in Besitze des Belg. Bürgerrechtes, wofür ich mich beim Ministerium bemüht habe. Als gewesener Gefangener habe ich die Naturalisation ohne Kosten. Nur ein Papier fehlt mir noch: “Die Erklärungsurkunde” vom Regierungspräsident.

Uittreksel uit een artikel van pater Theo Palmans “Het Lo onder de bezetting”, gepubliceerd in Inter Nos 31 (1995) nr;4

Gottlich Angresius

Een paar dagen nadat ik van mijn “Achttiendaagse Veldtocht” in mei 1940 naar mijn ouders in Lozen teruggekeerd was, fietste ik eens naar ’t Lo. Twee leerlingen waren daar gebleven omdat zij niet naar huis konden: Gottlieb Angresius en Max Berkowicz.

Berkowicz was van joodse afkomst. En zijn ouders hadden een meubelzaak in Keulen.

Angresius was uit Völklingen in het Saargebied. Hij was een jaar jonger dan ik en al sinds lang een fanatiek aanhanger van Hitler. Begrijpelijk dat zijn afgodisch gedweep met de Führer verzet opriep. Vooral sinds het begin van de oorlog, september 1939, werd hij genadeloos door ons gepest. Wij noemden hem niet meer bij zijn naam, maar gewoon: Pruis. In de refter zei je bij voorbeeld: “He Pruis, geef de aardappelen eens door.”

Een jongen (Geurts) zei eens tegen hem: “Pruis, ik zal je eens een rebus opgeven. Ik teken eerst de zon, dan een doodskop en dan een galg met Hitler eraan. Wat is dat? Antwoord: de zon: “Das gibt’s nur einmal”, de doodskop: “Das kommt nich wieder”, de galg met Hitler: “Das ist zu schön, um wahr zu sein”.

Frits Timmermans kon goed tekenen. Om Angresius te jennen toverde hij meer dan eens op het bord een magnifieke satan met bokkepoten, een staart, horentjes op zijn hoofd, vleermuisvleugeltjes waaraan hakenkruisen hingen en de tronie van Hitler.

Maar Angresius had een dik vel en scheen zich van al die pesterijen niet al teveel aan te trekken. Bovendien was hij goed van de tongriem gesneden. Hij was al sinds zijn elfde jaar (in 1933) in Hamont en hij kon beter met het Nederlands spelen dan menige Vlaming. Hij en uw dienaar vormden trouwens de eerste redactie van Conari, de eerste voorloper van het Salvatorblad. Daartussen in verscheen nog onder de oorlog De Missionaris, het blad van de missieclub, die op 25 januari 1940 gesticht werd door Frits de Koning. De eerste nummers van Conari verschenen op een enkel exemplaar als een schrift, dat helemaal door Angresius met de hand geschreven en geïllustreerd werd. Wel verschenen er bijdragen in van anderen. Toen pater Antonius later een beetje hulpprefect werd, mocht Jules (pater Clemens) Bartelet, die op een kantoor gewerkt had, het typen en mocht het gestencild worden. Het eerste nummer verscheen (waarschijnlijk) in het voorjaar van 1939.

Na de Duitse inval op 10 mei 1940 had Angresius op een goeie dag de fiets genomen van een van de paters en was naar Peer gereden, waar een Werbestelle voor de Wehrmacht was. Toen hij terugkwam, stond pater Alfons (Federspiel) hem op te wachten. Die vroeg hem natuurlijk waar hij vandaan kwam. Angresius antwoordde dat hij zich opgegeven had als soldaat. Volgens de overlevering heeft hij toen van pater Alfons een onbarmhartig pak slaag gekregen. En hij werd natuurlijk prompt weggestuurd. Toen pater Alfons later moeilijkheden kreeg met de SS, beweerden sommigen dat Angresius daar achter zat wegens dat pak slaag. Dat is natuurlijk niet volstrekt uitgesloten, maar het lijkt mij toch wat ver gezocht.

Mijn vader vertelde mij dat Angresius op zijn trip naar Peer ook even in Lozen was binnengesprongen. Natuurlijk was hij in de wolken over de glorierijke veldtocht van de Duitse legers. Hij had medelijden met de Belgen die zo “dapper” tegen de overmacht van het Duitse leger gestreden hadden. Hij vond het sympathiek dat koning Leopold bij zijn soldaten gebleven was. En Hitler zou dat zeker weten te waarderen. Aldus Angresius, volgens het verslag van mijn vader

Na de oorlog heeft Angresius nog eens wat van zich laten horen. Wij studeerden toen bij de kruisheren in Diest. Uit zijn brief herinner ik mij dat hij in een krijgsgevangenkamp ergens in Engeland zat en dat hij onder de oorlog een auto-ongeluk had gehad bij Napels.

P.S. Al de teksten en gegevens over de Paters Salvatorianen van Hamont werden mij bezorgd door Johan Moris uit Schulen.

Broeder Cesidius

Louis Lambrechts, geboren te Weyer (Hasselt) op 14 januari 1913, koos bij zijn intrede op 14 februari 1930 bij de Broeders van Liefde, de kloosternaam broeder Cesidius. Zijn leven was een waarachtige tragedie omdat hij gedurende de Tweede Wereldoorlog deel uitmaakte van de familie Lambrechts die een belangrijke rol speelde in het verzet in Limburg maar hiervoor ook een zware tol betaalde. Drie gebeurtenissen zijn voor broeder Cesidius bepalend geweest: de overval op de gevangenis te Hasselt, zijn aanhouding te Zelem en zijn terechtstelling te Hechtel.

Broeder Cesidius

De overval op de gevangenis te Hasselt

De Staf van het Geheim Leger in Limburg plande een overval op de gevangenis van Hasselt om een aantal gevangenen te bevrijden.

Gevangenis te Hasselt

Onder de gevangenen bevonden zich onder meer Theophile Lambrechts, vader en Gusta Lambrechts, zuster van broeder Cesidius. Zij werden aangehouden op 3 mei 1944.

De ploeg van weerstanders die de overval zou plegen bestond uit de volgende personen. René Lambrechts uit Stevoort, Gaby Dupain, Georges Van Isterdael, Charlie D’Hooze, Jean Melot, Emile Eykens. en broeder Cesidius. Deze laatste zou niet rechtstreeks bij de overval betrokken worden. Hij zou als geestelijke de leiding hebben van de camionette die verborgen stond in de garage Robijns te Hasselt. Fernand Georges, een bekend autorenner, zou Louis (broeder Cesidius) zijn vader en zijn zuster onmiddellijk na hun bevrijding uit de gevangenis via binnenwegen naar het hoofdkwartier van het Geheim Leger te Zelem rijden.

Leiders B.N.B. Limburg

De overval werd uitgevoerd op zaterdag 10 juni 1944 tussen 18u30 en 19 u. Gedurende deze 30 minuten zouden er maar vier bewakers zijn in de gevangenis. De gevangenisbewaker Lambrechts uit Hex zou de overvallers binnen laten als er gebeld werd aan de poort van de gevangenis

Ondanks de goede voorbereiding is de overval maar half gelukt. De gevangenen zijn kunnen ontsnappen en de opdracht van broeder Cesidius werd uitgevoerd maar 5 van de weerstanders werden door de Duitsers gedood. Emiel Eykens vluchtte uit de gevangenis terwijl zijn medestrijders nog in gevecht waren met de Duitsers.

Ook vanwege de Duitsers was er een verslag over deze overval:

Am 10.6.1944 wurden durch 6 mit MP und Pistolen bewaffnete Banditen 2 belg. Häftlinge aus der KVHA Hasselt befreit. Der Aussenstelle der Gr.GFP 712 in Hasselt gelang es im Verein mit anderen Wehrmachtangehörigen die Banditen so fort zu stellen und zu überwaltigen, wo durch das Entweichen weiterer Hâftlinge verhindert wurde. Zwei terroristen wurden in Feuerkampf erschossen, 3 schwer verwundet und nach kurzem Verhör auf Anordnung des Feldkommandanten erschossen. Es wurde festgestelt, dass die Banditen einer Widerstandsbewegung angehört hatten, die sich über die prov. Limburg und darüber hinaus erstreckt und über 100 Mitglieder umdfassen sol. Gelante überfalle auf Telefonzentralen usw konnten durch sofortige Sicherungs masnahmen verhindert werden.

Bronnen:

Persoonlijk verslag van Tony Lambrechts – Archief Geheim Leger Brussel

Tätigkeitsbericht Juni 1944 Leitender Feldpolizeidirector beim Militär befehlshaber in Belgien und Nordfrankreich – 6 juli 1944.

De aanhouding te Zelem

De staf van het Geheim Leger, die sedert 30 januari 1944 verdreven werd uit de villa “La Tourelle” te Ophoven nog steeds onder’ de leiding van Tony Lambrechts, had zich gevestigd in de villa “St. Jansberg” te Zelem.

“St. Jansberg” te Zelem

De familie Lambrechts was goed vertegenwoordigd: buiten Tony, waren er nog vader Theophile, de gebroeders Edmond en Stafofficier Louis (broeder Cesidius) en de zus Augusta. In de vroege morgen van 29 juni 1944 werd de villa omsingeld door een Duitse commandogroep waartoe ook behoorden zeven Vlamingen, die aangesloten waren bij de de Sicherheitsdienst. Tijdens een vuurgevecht werden Jozef Vandebriel, Eduard Vissers en vader Theophile Lambrechts gedood. Broeder Cesidius, zijn broer Edmond en zijn zus Augusta werden aangehouden. De leider Tony en zijn adjunct Claes konden vluchten. De villa werd door de Duitsers in brand gestoken zodat alle geheimvolle documenten verdwenen zijn.

De aangehoudenen werden opgesloten in de gevangenis van Hasselt.

Augusta Lambrechts overleefde het concentratiekamp van Ravensbrück.

Het jaar na de gebeurtenissen werd een kapel opgericht ter nagedachtenis van de doden.

Bronnen:

De overval op het hoofdkwartier “Geheim Leger Limburg – Richard Verlinden.

Dagblad Het Volk – 30 juni 1979

Archief van de Broeders van Liefde te Gent

De terechtstelling te Hechtel

Nog dezelfde dag van de aanhouding op 29 juni 1944 werden broeder Cesidius en Edmond door het Krijgsgerecht van Hasselt ter dood veroordeeld en overgebracht naar het geheim militair kerkhof dat gelegen was in het gehucht Bosveld te Hechtel. De Duitsers noemden deze plaats het Rozenhof. Op dit kerkhof waar er vier executiepalen waren aangebracht, werden ze op 30 juni 1944, wellicht in de vroege morgen, terechtgesteld en begraven.

Plaats van terechtstelling te Hechtel

Op elk graf werd een nummer aangebracht die correspondeerde met het nummer op de lijsten die na de oorlog werden aangetroffen.

Van de 204 lijken die men bij de bevrijding terugvond, konden er 174 geïdentificeerd worden. Niet alle slachtoffers waren ter plaatse omgebracht. Er kwamen lijken van de Citadelle te Luik, van Breendonk en van de Gestapogevangenis van St.-Gillis. De terechtstelling gebeurde tussen drie en vier uur ’s morgens in het licht van de lampen van de vrachtwagen die de gevangenen naar dit kerkhof had gebracht.

Het kerkhof te Hechtel

De meeste van deze lijken werden opgegraven en opnieuw ter aarde gesteld in hun dorp of gemeente waarvan ze afkomstig waren.

De Duitsers hebben de terechtstelling van broeder Cesidius meegedeeld aan de gemeente Nederbrakel waar hij in de registers van de bevolking ingeschreven was:

Feldkommandantur Hasselt den 2.7.44

1. 235-44

An den Bürgemeister
in Nederbrakel

Der Belgische Staatsangehörige Louis Lambrechts, geb. am 14.1.1913 in Weyer, Klosterbruder aus Nederbrakel, Castellstraat ist durch Urteil des Feldkriegsgerechts der Feldkommandantur Hasselt vom 29.6.1944 wegen Freischärlerei (vrijbuiterij) zum Tode verurteilt worden. Das Urteil wurde am 30.6.1944 durch Erschiesen volstreckt.

Diese Mitteilung erfolft zur Berichtigung des Standesregisters.

Es wird ersucht, die Angehörigen des Verurteilten in geeigneter Weiss von der Hinrichtung zu verständigen.

Ort und Lage der Grabbstätte des Hingericheten ist nach Beeindigung des Krieges bei dem belgischen Ministerium der Innern zu erfragen. Frühere Erkundigungen sind zwecklos.

Todesanzeigen, Nachrufe in Zeitungen, Zeitschriften und dergleichen und alle sonstigen ôffentlichen un nichtöffentlichen Kundgebungen zu Gunsten des Hingerechteten sind verboten.

/

A.B.

Get.

Heeresjustiziinspector.

Bron: Archieven De Broeders van Liefde

Het klooster van Nederbrakel

Het klooster van Nederbrakel

Op 1 januari 1944 telde het klooster van Nederbrakel 16 broeders. Vader-Overste Sylvius Van Schoor werd op 18 april 1944 verwittigd dat er tegen twee broeders klacht was neergelegd en dat de Gestapo zou komen om hen aan te houden.

’s Anderendaags wist de Staatsveiligheid met een list door te dringen tot in de recreatiezaal waar de broeders aan ’t luisteren waren naar de BBC-berichten. Heel het klooster werd doorzocht en negen broeders werden aangehouden en overgebracht naar “*De Nieuwe Wandeling” te Gent. Broeder Reverianus werd niet aangehouden.

Op 21 april 1944 werden nog eens vier broeders aangehouden. Twee broeders hadden de vlucht kunnen nemen: broeder Cesidius Lambrechts en broeder Germanus Van der Maat.

Van de 16 broeders was er nog een broeder in vrijheid.

De krijgsraad van Gent veroordeelde op 22 mei 1944 een aantal broeders tot zware en minder zware gevangenisstraffen

Op 9 juni 1944 mochten zes broeders naar het klooster in Nederbrakel terugkeren. Zeven anderen kwamen terecht in Duitse gevangenissen en kampen.

De oversten van de Broeders van Liefde waren toch niet heel gelukkig met de leefwijze en de handelingen van pater Cesidius zoals blijkt uit het volgend schrijven:

De Broeders van Liefde Gent, 31.10.44

Hoofdbestuur
Stropstraat 127

Gent Beminde Vader Philominus,

In antwoord op uw navraag betreffende een dienst ter zielslafenis van broeder Cesidius z.g. laat O. Gesseraal? me schrijven:

“Die dienst mag wel doorgaan. Maar vermijde er te veel reclame voor te maken daar de broeder, buiten onze wete en tegen ons verlangen in, deel uitmaakte van een bepaalde groepeering en zich zelf buiten onze vergadering sloot door te weigeren naar zijn klooster terug te keeren wanneer zulks hem opgelegd werd.”

Groete u minzaam in de H.H.van Jesus en Maria.

V. Theodose

Iets meer dan een jaar later is het oordeel over broeder Cesidius gunstiger.

Gent, 22 januari 1946

Beminde Vader en Broeders,

Het is u bekend dat sinds maanden opzoekingen gedaan werden om iets te vernemen over onzen Medebroeder Br. Mannus uit Nederbrakel.

Daar we na de bevrijding niets meer over hem vernamen denken we te mogen besluiten dat de Broeder overleden is en willen hem in uw gebeden aanbevelen.

We vernamen ook verder nieuws over zijn medebroeder Br. Cesidius wiens droevige dood u zeker bekend is. Hieruit blijkt, dat de omstandigheden waarin de broeder leefde als gansch regelmatig mogen aangezien worden zoodat hij als ware Broeder van Liefde gestorven is. Daarom verzoeken we met dit schrijven, ook te zijner zielslafenis, de voorgeschreven gebeden te willen verrichten.

Groete u in de H.H.Harten van Jezus en Maria.

V. THEODOSE

Uit het dagboek van broeder Aurelius (Ramakers Hendrikus Ludovicus) “Belevenissen tijdens mijn gevangenschap in Duitsland”

Op 18 april 1944 kreeg de overste van het klooster Sint Augustinus te Nederbrakel bericht dat tegen twee broeders klacht was ingediend en dat ze door de Gestapo zouden aangehouden worden.

’s Anderendaags zaten negen broeders in de ontspanningszaal te luisteren naar de Engelse radio toen de Duitsers binnenvielen. Ze werden allen aangehouden en overgebracht naar “De Nieuwe Wandeling”, de staatsgevangenis te Gent.

Op 22 mei 1944 werd broeder Aurelius door het krijgsgerecht van Gent veroordeeld tot 6 jaar tuchthuis. Ongeveer een maand later werd hij overgebracht naar de gevangenis te St.-Gillis waar hij kennis maakte met Felix Mansfelt, de directeur van de Bon Marché te Brussel die veroordeeld was tot een gevangenisstraf van 8 jaar. Op 8 juli werd opnieuw verzameling geblazen en kreeg broeder Aurelius het gezelschap van drie collega’s: broeder V. Sylvius, broeder Edolard en broeder Reynald.

Met een vrachtwagen werden ze naar het Noord-station gebracht waar een trein klaar stond om de gevangenen naar Duitsland te vervoeren. In een slakkentempo reed de trein tot in Verviers waar ze geboeid werden aan een medegevangene om de nacht door te brengen. Toen broeder Edolard aan een van de bewakers vroeg om een rozenkrans en een gebedenboek, werd hem geantwoord: “Das brauchen Sie hier in Deutschland doch gar nicht” en hij voegde er nog aan toe dat hij als voormalig onderpastoor nu een vurige aanhanger was van het Nationaal Socialisme. In Rheinbach werd halt gehouden en de gevangenis aldaar was hun hotel. Ze kregen er gevangeniskledij en een plaatje met een nummer om op de borst te hangen. Broeder Aurelius kreeg nummer 809/Z. De Z duidde op Zuchthaus. Wie deze straf kreeg wist dat een tewerkstelling in Duitsland onvermijdelijk was. Het eten dat tijdens de dag onregelmatig werd uitgedeeld was, meestal erwtensoep met daarbij hard Duits brood.

De reis ging onverdroten verder maar in plaats van vooruit ging de reis achteruit. De Rijn werd opnieuw overgestoken en via Siegburg en Bonn kwam een commando van 50 gevangenen in een klein plaatsje terecht Tannenbusch genaamd. Ze kregen onderdak in een toneelzaal. Het toeval wilde dat de drie Broeders van Liefde weer bij elkaar waren. Het Lager waar de gevangenen ondergebracht waren, lag in de omgeving van Bonn, dicht bij de spoorlijn die Bonn verbindt met Keulen. Eenmaal is het gebeurd dat broeder Aurelius aldaar een misviering heeft bijgewoond. Een pastoor uit de omgeving, nadat hij de dienst in zijn parochie volbracht had, trok van Lager tot Lager.

Op vrijdag 15 september 1944 kwam bericht dat de gevangenen diezelfde avond nog naar Siegburg zouden vertrekken. Broeder Aurelius zag bij de verzameling een aantal bekenden terug: broeder Eduard, een pater franciscaan die overste was van het klooster van Bertrix (provincie Luxemburg) en ridder d’Ydewalle, burgemeester van Beernem.

In het station van Siegsburg werd een commando van 56 gevangenen in een treinwagon geduwd en nu was het oostwaarts. Op een gegeven ogenblik duidde de wegwijzer aan: Munster 20 km. Honger en dorst waren ondertussen troef. Dag en nacht, immer en immer, reed de trein verder totdat hij uiteindelijk halt hield in Kassel. Na drie dagen en twee nachten in de trein doorgebracht te hebben, practisch zonder eten, moesten de gevangenen uitstappen, uiteraard onder toezicht van heel veel bewakers. De stad Kassel en de buitenwijken waren één puinhoop door de bombardementen van de geallieerde luchtmacht. Zo belandden de gevangenen in de gevangenis van Kassel gelegen buiten de stad. Het was maar even pauseren want terug in de trein, ging het richting Gotha, Thuringen. en Fulda, de stad waar de Duitse bisschoppen vergaderden. Zo werd Beieren bereikt. Maar steeds ging de reis verder via Wurzburg tot in Nurnberg waar de wagons van de bommelende trein vastgekoppeld werd aan een goederentrein. Voor het vertrek kregen de gevangenen nog een kom soep die zuur was. De honden likten er ook eens aan maar lieten ze staan. ’s Nachts werd over de brug van de Donau gereden om tegen de morgen in het station van Rosenheim toe te komen. Een klein aantal gevangenen waaronder broeder Aurelius, moest gaan werken in de bieten. Dit was maar gedurende enkele dagen. Opnieuw had de ontluizing plaats en dan weer het vertrek om de uiteindelijke bestemming te vinden en dat was Landsberg aan de Lech waar de gevangenen op 19 oktober 1944 toekwamen en opgesloten werden, niet in een “Zuchthaus” maar in een Strafanstalt-Gefängenis. Historisch is deze gevangenis zeer belangrijk want Adolf Hitler en Rudolf Hess werden er opgesloten na de mislukte putsch in 1923. In deze gevangenis schreef Hitler “Mein Kampf” de bijbel voor de nazi’s.

De eerste werkdag voor broeder Aurelius was maandag 23 oktober 1944 in de fabriek van King en Co. Zijn werk bestond erin bierkisten in elkaar timmeren. Uiteraard was er vooraf het sjouwen mrt planken, gevolgd door het zagen. Het loon bedroeg 30 pfennig. Roken was verboden. Op vrijdagavond was er beter eten: een klein brokje smeerkaas, de grootte van een duim, marmelade en enkele Pelkartoffeln.

Rond 10 november 1944 werd broeder Aurelius ontvangen door de katholieke aalmoezenier. Hij kende België betrekkelijk goed want hij was ook aalmoezenier tijdens de Eerste Wereldoorlog en verbleef toen in Sint-Gillis-Dendermonde. Bij dit vriendelijk bezoek bleef het.

In de Lager van broeder Aurelius was er ook een Franse priester. Hij luisterde naar de familienaam Van den Bergh. Het gebeurde dat ze samen tussen de rijen van de kisten wandelden en dat de echte Broeder van Liefde zijn pekelzondekes opbiechtte en dan de penitentie en de absolutie kreeg.

Kerstmis stond voor de deur. Op deze voor de Duitsers belangrijke dag werd niet gewerkt. In de gevangenis was er ook een kapel en om half drie namiddag werden kerstliederen op het orgel gespeeld. De aalmoezenier legde de betekenis van kerstmis voor de gevangenen uit.

De Duitsers waren enthousiast met het von Runstedtoffensief dat op 16 december 1944 begonnen was. In januari 1945 kreeg broeder Aurelius een gezwollen voet en werd opgenomen in het ziekenhuis.Hij woog nog 48 kg. tegenover 70 bij zijn aanhouding.

Na het verlaten van het ziekenhuis kreeg broeder Aurelius een rustperiode van enkele weken om dan terecht te komen in de Schneiderij waar hij het stuk snijden van soldatenuniformen tot taak kreeg. In de kleermakerij bleef hij niet lang want vanaf 1 maart 1945 verhuisde hij naar de wasserij meer bepaald in de afdeling “linnenplooien”. De brieven die hij schreef vertrokken naar de scheurmand van de gevangenis.

Pasen viel op zondag 1 april 1945 en de aalmoezenier had er voor gezorgd dat de katholieke gevangenen hun Pasen konden houden maar dan was te biechten gaan bij een Duitse aalmoezenier verplichtend.

Op 27 april 1945 kwamen de Amerikaanse soldaten van het 3de leger van generaal Patton de gevangenen bevrijden. De SS.- mannen en de Volkssturm hadden zich achter de rivier de Lech teruggetrokken.

De terugtocht naar het vaderland werd voorbereid. Met broeder Aurelius aan boord vertrok op 20 mei een Amerikaanse autobus richting Frankrijk en België. De tweede dag van de afreis had men bij hem vlektyphus vastgesteld en hem opgenomen in het ziekenhuis van Bichat (Frankrijk) om na enkele dagen verblijf aldaar via Parijs op 2 juni terecht te komen in het hospitaal van Anderlecht.

Op 13 juni 1945 was de gelukkige broeder Aurelius terug in het klooster van Nederbrakel.

Dachau het concentratiekamp van de priesters

De vorsers op zoek naar het verleden van nazi-Duitsland vragen zich steeds maar af waarom de aangehouden priesters uit praktisch gans Europa bij hun gevangenneming terechtkwamen in het concentratiekamp van Dachau. Was het levensregime in dit kamp minder streng dan in andere kampen? Wetenschappelijke gegevens bevestigen dit niet.

Het lijkt toch nuttig even stil te staan bij de historiek van dit onmenselijk verblijfsoord.

Dachau was het eerste naziconcentratiekamp dat in 1933 werd opgericht. Heel vlug omvatte het een capaciteit van 5.000 gevangenen. Steeds moest er aan een uitbreiding gewerkt worden want toen de priester Maurice Raquin op 30 december 1944 in het kamp werd binnengebracht kreeg hij het nummer 137.191. De helft ongeveer – wellicht de werkonbekwamen – wachtten op hun dood in het hoofdkamp terwijl de andere helft in onmenselijke omstandigheden zware arbeid verrichtte in de werkkampen. Of de opgesloten priesters meer in het hoofdkamp verbleven dan in de werkkampen, hebben we niet kunnen achterhalen.

Volgens de website van het memoriaal van Dachau zaten er tijdens de periode 1940-45 2.579 Rooms Katholieke priesters in Dachau opgesloten. Ongeveer 1034 vonden er de dood.

In het boek “Weest mannelijk, zijt sterk” pag. 188, geschreven door Yolande Withuis, uitgegeven in 2008 door “de bezige bij” te Amsterdam, lezen we dat de bisschop van Mainz eveneens verbleven heeft in het concentratiekamp van Dachau.

Het is ons bekend dat een aantal priesters hun priesterambt ook in het concentratiekamp verder bleven uitoefenen. In zijn boek “Nacht und Nebel gevangene” van Frans Claessens uit Stokkem dat in 1973 verscheen, lezen we dat medegevangene pastoor Godfried Clijsters, pastoor van Hoelbeek, zich in de barakken van Dachau heel veel bewoog om de zware zieke gevangenen de laatste sacramenten toe te dienen.

Het concentratiekamp van Dachau

Leonard Cordonnier, pastoor van Henri-Chapelle, stierf op 29 december 1942 in het concentratiekamp van Dachau. Op zijn steekkaart die later teruggevonden werd, was bijgeschreven: “Wurde mit dem Sterbesakramenten versehen”.

Na het onderzoek over de verzetspriesters in het bisdom Luik, waren we toch benieuwd omtrent het verzet van de priesters in een Duits bisdom.

We namen contact met het archief van het bisdom Mainz in Duitsland en vernamen dat de volgende priesters uit hun bisdom terecht kwamen in het concentratiekamp van Dachau:

Josef Adams, Karl Barth, Hans Brantzen, Alois Grafenberger, Montwe (Pater Hugo) Leonard, Azdam Ott, Rainfurt Robert, Benedikt Rodach, Jacob Sauer (P. Evarist) Tyhuis (Bruder Raphael, Bernhard, Paul Urban, Winter Josef.

Sauer Jacob, geboren te Düsseldorf op 7 mei 1905, kapucijn met de kloosternaam Pater Evarist, priester gewijd in Münster op 5 april 1930, pastoor in Werne, Cappenberg en Dieburg, werd aangehouden in Darmstadt op 10 maart 1941 en verbleef in Dachau (24.494) van 9 april 1941 tot 9 april 1945. Hij overleed in Karlsruhe op 9 juli 1960.

Rodach Benedikt, geboren te Mainz op 2 mei 1910, kapelaan in Fürth/Ruhlkirchen. Hij heeft een lang gevangenschap meegemaakt. Hij werd aangehouden op 20 januari 1941 en verbleef in de gevangenissen van Giesen 20 januari 1941, Darmstadt 18 februari 1941, concentratiekamp Mauthauzen 7 juni 1941 om op 11 augustus 1941 terecht te komen in het concentratiekamp van Dachau onder nummer 26.912. Zijn bevrijding kwam op 9 april 1945. Waar en wanneer hij gestorven is, hebben we niet kunnen achterhalen.

Barth Karl, geboren te Oppenheim op 15 juli 1899, werd priester gewijd op 28 maart 1925, pastoor in Astheim, aangehouden in Darmstadt in april 1943 en weggevoerd naar Dachau ( 49.704) op 16 juli 1943 waar hij bevrijd werd op 4 april 1945.

Hij overleed in Oppenheim op 29 september 1968.

Montwé Leonhard, geboren te Aken op 31 mei 1887, kapucijn met als kloosternaaam pater Hugo, gardiaan in het klooster te Dieburg, werd aangehouden op 18 april 1941 en verbleef in het concentratiekamp van Dachau onder nummer 49.493 tot 9 april 1945. Hij overleed in Bad Mergentheim op 7 januari 1952.

Rainfurth Robert, geboren te Seligenstadt op 11 februari 1894, priester gewijd op 21 mei 1921, pastoor van Herbstein, werd op 1 juni 1943 aangehouden te Amberg en overgebracht naar Dachau (49.603) op 29 juni 1943 waar hij op 26 april 1945 bevrijd werd. Hij overleed te Worms op 21 september 1972.

Winter Jozef, geboren te Ebersheim op 1 maart 1894, priester gewijd op 8 juni 1918, pastoor van Eppertshausen werd aangehouden op 23 september 1943 en getransporteerd naar Dachau (56.967) 23 oktober 1943 waar hij bevrijd werd op 9 april 1945.Hij overleed te Bensheim op 15 oktober 1971.

Tijhuis Bernardus, Nederlander, behoorde tot de orde van de Karmelieten met als kloosternaam broeder Raphael, geboren te Rijssen op 10 oktober 1913. Behorend tot de Nederlandse orde van de Karmelieten, legde hij op 30 augustus 1933 zijn geloften af in het klooster van de Karmelieten in Merkelbeek in Nederlands Limburg, dicht bij Brunsum. Hij werkte als broeder in het klooster van de Karmelieten te Mainz waar hij ook aangehouden werd. De datum van zijn aanhouding is ons niet bekend. Van 13 maart 1942 tot 29 april 1945 verbleef hij in het concentratiekamp van Dachau onder nummer 29.388.

Hij overleed te Mainz op 5 juni 1981.

Ott Adam, geboren te Dieburg op 23 augustus 1892, werd priester gewijd op 24 december 1914, pastoor in Mainz St. Ignaz.

Op 1 april 1941 was hij deken van het dekenaat Mainz-Stadt. Op 23 augustus 1941 werd hij aangehouden en op 24 oktober 1941 opgesloten in het concentratiekamp van Dachau onder nummer 28.006. Op 29 maart 1945 werd hij bevrijd.

Hij overleed te Dieburg op 10 september 1978.

Brantzen Joannes, geboren te Krylburg op 22 oktober 1942, priester gewijd op 1 januari 1938, kapelaan (1.2.1938) van St.-Stephan in Mainz, van Offenbach-Burgel (1 december 1939) en van Heusenstamme op 1 februari 1941.

Op 17 september 1941 werd hij aangehouden en op 7 november 1941 weggevoerd naar het concentratiekamp van Dachau waar hij het gevangenisnummer kreeg 28.603.

Op 28 maart 1945 werd hij bevrijd. Hij overleed te Mainz op 18 oktober 1979.

De dom van Mainz

Adams Jozef, geboren te Mainz op 19 juli 1902, priester gewijd op 20 maart 1926, pastoor te Bürstadt (Kreis Worms) op 1 mei 1936, werd aangehouden op 24 mei 1941 en vanaf 15 juli 1943 opgesloten in het concentratiekamp van Dachau onder nummer 49.705. Op 4 april 1945 werd hij bevrijd.

Vanaf 1 juli 1963 was hij deken van Worms waar hij overleed op 7 augustus 1966.

Raquin Maurice, geboren te Charlieu (Frankrijk) op 11 september 1922, Fransman, behorend tot het bisdom Lyon en student in de Theologie. Men mag ervan uitgaan dat Maurice Raquin verplicht tewerkgestelde was in Duitsland. Hij werd aangehouden te Schkopau (datum onbekend) en opgesloten in de Strafgevangenis van Halle an der Saale.

Op 30 december 1944 kwam hij terecht in het concentratiekamp van Dachau onder nummer 137191.

Hij werd bevrijd op 29 april 1945.

Grafenberger Alois, pastoor te Hainhauzen, Kreis Worms

Zöhren Heinrich, pater Dionysius, kapucijn, geboren te Krefeld op 27 juli 1903, werd aangehouden op 30 maart 1941, weggevoerd naar Dachau (25.027) waar hij overleed op 3 februari 1943.

Bij een overzicht over de aanhouding van de priesters uit het bisdom Mainz zijn er enkele overwegingen vast te stellen:

  • het groot aantal aanhoudingen van priesters enkel en alleen voor Dachau
  • de periode van de aanhoudingen ligt vroeg in de oorlog; bijna alle priesters zijn opgepakt in 1941. Zij hebben een lange lijdensweg moeten doorstaan.
  • Opvallend is dat er slechts één priester met name Heinrich Zöhren in het concentratiekamp van Dachau gestorven is.

Uit ons onderzoek is gebleken dat reeds in ’t begin van de oorlog ook in Duitsland zelf een sterk verzet tegen het naziregime aanwezig was.

Bibliografie

Bronnen:

  • Gedenkboek Broeders van Liefde in Brakel – Broeder Kamiel Vandenberghe – 2005- Een uitgave van de KOLB Sint-Augustinus
  • Bouwstoffen voor de geschiedenis der Dominicanen in de Nederlanden- A.M. Bogaers O.P.
  • Archief bisdom Hasselt, Vrijwilligersplein 14 3500 Hasselt
  • 0ffice du Tourisme, rue Féronstrée 92 4000 Luik
  • Centre Liégois Histoire Archeologie Militaire C.L.H.A.M. rue St.-Laurent 77 4000 Liège
  • Martyrologie40/45 – 80 prêtres Belges et Luxemburgeois. Josse Alzin Ed.Fassbender. Arlon 1946.
  • De fusillade te Leopoldsburg 6 september 1944. Marius P.R.Louche .
  • Archief Jacques Rutten –Brussel over de spooktrein.
  • John Cornwel – Hitlers Paus- De verborgen geschiedenis van Pius XII – 1999
  • Dirk Verhofstadt – Pius XII en de vernietiging van de Joden-2008
  • Georges Thoné - De oorlogsmisdaden in de Ardennen – 1949
  • Donaat Snijders – Pastoor Dr. Jan Spitz- 1987
  • Congregatie van de H. Geest, Lakenweversstraat 28 Elsene 1015
  • Paters Redemptoristen, Brabançonnestraat 97 Leuven
  • Archief van de Priesters van het H. Hart, Lanaken
  • E. Leclef – Kardinaal Van Roey en de Duitsche bezetting in België
  • Brigitte Raskin – “De eeuw van de ekster” Uitgeverij Kritak Leuven – 1995
  • Roger Janssen Archief van de Kruisheren– Maaseik
  • Karol Jonca – Alfred Konieczny - Traduction Térésa Janasz “Nuit et Brouillard» - 1981
  • De St.-Leonardgeschiedenis te Luik, samengesteld door Armand Frans Collin.
  • J. Cardinaels – Mobilisatie, Oorlog, Bevrijding van Bree – 1994
  • Heemkundige Kring Zonhoven
  • Ludo Van Eck – Het boek der Kampen
  • Grote Spectrum encyclopedie - Deel 23 – 1981
  • De archieven van de Salezianen (Don Bosco) Oud-Heverlee
  • Piet Henkens – De geschiedenis van Kessenich 1979
  • De gevangenis van Tongeren 150 jaar – De pers 1994
  • Gedenkboek Technisch Instituut O.-L.-Vrouw
  • Winand Janssen
  • Archief van de Salvatorianen –Hamont – Johan Moris, Schulen
  • Yolande Withuis – Weest mannelijk, zijt sterk-2008
  • Dao Raostj Get – Heemkundig tijdschrift Kinrooi –nrs 2 en 3 -2009