Personen en feiten


Ten geleide,

Elke mens probeert zijn herinneringen zo lang mogelijk vast te houden maar dit is haast niet mogelijk. De tijd speelt de rol van gom en veegt alles geleidelijk aan uit.

Om aan dit euvel te verhelpen doet men er goed aan boeiende herinneringen op te schrijven zodat, wie na ons komt, de gebeurtenissen opnieuw voor de geest kan halen.

Als ik naar het verleden teruggrijp, dan zijn er toch heel wat personen en feiten die mij geraakt hebben en mij niet loslaten. Dan kan ik niet nalaten naar de pen te grijpen en wellicht, op een niet hoog literair niveau, de gebeurtenissen neer te schrijven.

In het kleine boekje van ongeveer 120 bladzijden vertel ik over personen die ik in mijn leven gekend heb. Van anderen heb ik het wel en wee van hun leven van ver of dichtbij gevolgd.

Wellicht komen na mij echte geschiedschrijvers die de door mij vermelde personen en gebeurtenissen dieper zullen bestuderen.

Mathieu Rutten

Tongeren - 2005

De vliegtuigcrash op 19 juli 1960 in Congo, 41 militairen (miliciens) kwamen om

In de naoorlogse periode, vanaf 1950, was er in vele Afrikaanse landen een sterke tendens om de onafhankelijkheid voor hun land af te dwingen. Dit was ook zo in Congo.Het waren vooral Patrice Lumumba en Joseph Kasavubu (latere eerste minister en president) die de druk op de Belgische regering opvoerden. De onafhankelijkheid kwam er op 30 juni l960. In het bijzijn van koning Boudewijn en van eerste minister Gaston Eyskens werd België door eerste minister Patrice Lumumba in zijn toespraak vernederd.

Rond de onafhankelijkheidsperiode waren ongeveer 10.000 Belgische militairen gestationeerd in Congo en verbleven er 87.000 Belgische burgers.

Tussen Congo en België was overeengekomen dat vanwege België technische hulp aan Congo zou verleend worden. Bovendien zouden Belgische troepen in Congo aanwezig blijven om de blanke bevolking te beschermen indien er muiterijen zouden uitbreken in het Congolese leger. En dit laatste begon al heel vlug te Thijsstad en te Leopoldstad, één week na de onafhankelijkheidsverklaring.

Zo komen we medio 1960.

Op 17 juli l960 vertrok een C-119 G – CP/36 van de 15de Wing behorend tot een Vliegveldverdedigingseenheid van de basis Kleine Brogel met als opdracht de 1° Kie van Bn Cdo verblijvend in Bunia (Belgisch Kongo) af te lossen in het raam van de Ops “Temploux”.

De omstandigheden van de crash

Twee dagen later, op 19 juli 1960, om l2u54 steeg de C-119 met boordbevelhebber Van Gompel te Usumbura met 40 soldaten aan boord terug op. Na 45 minuten vliegen werd vastgesteld dat de rechter motor van het vliegtuig was stilgevallen. Op bevel van kapitein Jongen werden de “kit bags” (plunjezakken) en andere bagage naar buiten gegooid want de bomen onder het lage wolkendek waren reeds duidelijk zichtbaar. Het vliegtuig begon te sidderen en vloog tegen een berg te pletter. Onmiddellijk brak er brand uit. Korporaal Henri Vanstreels uit Elen, zelf verbrand, geholpen door negers uit het dichtbij gelegen dorp Tonsa, sleurde enkele overlevenden uit het wrak. Janne, een voormalig kolonel van de Weermacht, en Waterkeyn, beiden planters uit de streek van Goma, waren het eerst ter plaatse. Een hulpkolonne met vijf voertuigen werd georganiseerd om de gekwetsten eerst naar Goma en nadien naar Kisenyi over te brengen waar ze verzorgd werden door dokter Deneffe en de zusters van het hospitaal.

Leroy, een radio-amateur, bracht de buitenwereld op de hoogte van het ongeval. Op 20 juli werden de lijken geborgen maar het vliegveld van Goma werd ontzegd aan Belgische helicopters; twee Sabena DC3’s mochten tenslotte landen om de lijken op te halen en zwaar overladen, naar Usumbura terug te keren. De acht overlevenden werden met een DC3 uit Kisenyi overgebracht; vier zwaar gekwetsten bezweken onder weg waaronder het laatste overlevende bemanningslid, radiotelegrafist Jacques.

Zij lieten hun leven:

  • Blommaert Denis, lste sgt majoor, Maarlo Peer
  • Bosmans Clement, soldaat, Lange Rij 11 Mol
  • Coenen Norbert, soldaat, Kerkstraat 24 Groot –Loon
  • Daems Joannes, soldaat, Uitbreidingstraat 344 Antwerpen
  • De Paep Wilfried, soldaat, Klein Laar 17 Vrasene
  • Devarez Pierre, adjudant, Kruishofstraat 273 Wilrijk
  • Frederix Alphonse, sergeant, Kerkstraat 29 Wijchmaal
  • Genbrugge Willy, commandant, Meerkollaan 31 Bosvoorde
  • Ghys Gerard, soldaat, Ruspoel 87 Munte
  • Goots François, soldaat, Colburnlei 36 Mol
  • Haenraets Eduard, soldaat, Sprinkelestraat 2 Zutendaal
  • Hawinkel Godfried, soldaat, Borgstraat 102 Kessenich
  • Holsbeek Jozef, soldaat, Beuckenbosstraat 2 Hoeleden
  • Indekeu Marcel, soldaat, Bruggeneinde 63 Heist- op- den –Berg
  • Jacques Ernest, adjudant, Gustave Norgastraat 39 Evere
  • Jongen Jacques, commandant, Peer
  • Laurent Emile, adjudant, Van Bergenstraat 20 Koekelberg
  • Lemmens Omer, soldaat, Parijsstraat 2 Binkom
  • Lenoir Leon, soldaat, De Lindestraat 57 Brugge
  • Luypaerts Michel, soldaat, Hemelrijkstraat 24 Mol
  • Maes Maurice, soldaat, Wissenhage 50 Gent
  • Marquet Etienne, soldaat, Dr. Willemsstraat 2 Hasselt
  • Meeusen Albert, soldaat, Grootree 14 Kasterlee
  • Meulemans Robert, onderluitenant, de Gerlachekaai 6 Antwerpen
  • Meuris Raymond, sergeant, Fabriekstraat 29 Kaulille
  • Peters Georges, korporaal, Veldstraat 11 Houthalen
  • Peters Joseph, korporaal, Kiezelweg 14 Martenslinde
  • Poelmans Alfons, soldaat, Accaciastraat 3 Hasselt
  • Schaevers August, sergeant-majoor, Dageraadsplaats Antwerpen
  • Segers Gaston, soldaat, Paalstraat 80 Schoten
  • Sybers Henri, sergeant, Tuinwijk 133 Peer
  • Thys Jozef, soldaat, Meyerij 258 Westerlo
  • Toussaint Jozef, korporaal, Kersbeekstraat 46 Glabbeek-Zuurbemde
  • Valgaerts Paul, soldaat, Wolvenstraat 161 Assent
  • Van Aken Joseph, sergeant, Molenstraat 4 Ophoven
  • Vangompel Jean, commandant, Hoedemackerssquare 6 Evere
  • Vanheukelom Ludovicus Maria Geel
  • Vanhove Renaat, soldaat, Bergeveld 3 Kapellen (Brabant)
  • Van Roey John, soldaat, Reigerstraat 7 Wijnegem
  • Van Steenbergen Renaat, sergeant, Patriottenstraat 18 Turnhout
  • Vernelen Willy, korporaal, Lange Dreef 2 Averbode

De samenstelling van de bemanning:

  • Commandant Van Gompel Jean Joseph, Evere
  • Commandant Genbrugge Willy Leon, Boschvoorde
  • Adjudant Laurent Emile Maurice, Koekelberg
  • Addjudant Devarez Pierre Jeanne, Tienen
  • Adjudant Jacques Ernest Alfred, Evere

Overleefden de crash

  • Pattyn Paul, soldaat, Wijk 168 Rumbeke
  • Van Den Bossche Frans, soldaat, Wolvestraat 6 St.-Gillis
  • Van Den Brande Jozef, soldaat, Kistenmakerstraat 27 Borgerhout
  • Van Streels Henri, korporaal, Mortelveldstraat 314 Elen

Leden van de bemanning en de beroepsmilitairen: 11.

Allen vonden de dood

Miliciens behorend tot de lichting 1959 en 1960: 34 waarvan er 4 de crash overleefden.

Waren de Belgische militairen in Congo al dan niet vrijwilligers?

Problemen komen aan de oppervlakte van zodra er iets verkeerd afloopt. Dit was ook zo na de crash van 19 juli 1960. De vraag werd gesteld: welk was het statuut van de Belgische militairen in Congo na de onafhankelijkheid. Waren het al dan niet vrijwilligers?

Tien jaar na de feiten en meer bepaald op 13 januari 1971 antwoordde P.W. Segers, minister van Landsverdediging aan senator Maurice van Haegendoren:

In antwoord op uw geëerd schrijven van 29 oktober en 16 december 1970, kan ik U mmelden dat het luchtmachtdetachement aangewezen voor de humanitaire actie in Congo en betrokken bij het vliegtuigongeval te Sakesimi nabij Goma op 19 juli 1960, samengesteld was uit leden van de vliegveldverdedigingseenheid van Kleine Brogel.

Ingevolge de in voege zijnde onderrichtingen werd voor het vertrek uit België:

  1. aan de betrokken militairen melding gedaan van aanwijzing van de eenheid voor opdracht in Congo
  2. erop gewezen dat diegenen die niet wensten deel te nemen aan deze opdracht in Congo zich mochten terugtrekken, terwijl de anderen een “verklaring” ondertekenden om aangeduid te worden voor deze opdracht.

Meerdere miliciens hebben gebruik gemaakt van deze vrijheid en zijn niet vertrokken; ze werden vervolgens vervangen door andere dienstplichtigen die wel wensten deel te nemen aan deze humanitaire operatie.

Uit deze feiten kan ik dus besluiten dat de betrokken militairen vrijwillig deelnamen aan de opdracht in Congo.

De brief van de minister is niet zo duidelijk. Dan spreekt hij van miliciens en dan van militairen. Het komt ons voor dat de miliciens al dan niet vrijwillig aan de operatie konden deelnemen. Voor de beroepsmilitairen zal er geen vrijwilligerschap bestaan hebben.

Hoe hebben de feiten zich voorgedaan volgens de overlevende Henri Vanstreels waarmee wij een gesprek hadden in juli 2001.

Enkele dagen na het uitbreken van de muiterijen in Congo kwam vanuit Brussel bericht dat er twee compagnies naar Congo moesten vertrekken: een compagnie uit Brustem en de andere uit Kleine-Brogel. Het waren militairen en miliciens die een opleiding gehad hadden in het bewaken van vliegvelden. In Kleine-Brogel werden de deelnemers aangeduid door luitenant Reynders die zelf niet meevertrok. Er was geen keuze. De leiding van de zending werd toevertrouwd aan kapitein Jongen die slechts een korte periode in Kleine-Brogel verbleef. Na hun aanduiding werd toegestaan om even naar huis te gaan om de familie in kennis te stellen van hun vertrek.

’s Anderendaags was er eerst de vlucht naar Melsbroek om dan over te stappen in een commandovliegtuig C-119. Een eerste tussenlanding gebeurde in Algiers. Enkel de bemanningsleden hadden een parachute.

Van vrijwilligers is er geen sprake geweest. De miliciens die de crash overleefden werden in Brusselse militaire ziekenhuizen verzorgd; zij kregen enkele maanden herstelverlof maar werden opnieuw opgeroepen om de overblijvende diensttijd te beëindigen.

Bron:

  • Archieven van de Belgische luchtmacht
  • De parlementaire annalen

Kris’Kras uit het Hannibalspiel

Bij het lezen van het boek “Het Hannibalspiel” dat geschreven werd in 1980 door Jan Vanlieshout, kon ik kennismaken met drie gouwgenoten met name Theodoor

Brentjens uit Kessenich, Paul Nolens uit Bree en Hubert Gielen, geboren uit ouders afkomstig uit Bree.

Het lijkt mij de moeite iets te schrijven over deze toch belangrijke personen.

Theo Brentjens

Theodoor Brentjens, geboren te Kessenich op 12 januari 1904, was gedurende de Tweede Wereldoorlog brigadecommandant van de rijkswacht in St.-Martensvoeren. Tijdens zijn diensttijd in Eupen had hij Dora Malta, geboren te Eschweiler op 24 april 1905, leren kennen met wie hij in het huwelijk trad. Ofschoon van geboorte Duitse, stond zij aan de kant van de Belgen. De vernederingen die de Belgen zich na de Duitse inval op 5 augustus 1914 hadden moeten laten welgevallen, hadden haar gekrenkt. Bovendien was ze nog niet vergeten hoe in 1918 haar broer Leonard, amper zestien jaar oud naar het front werd gestuurd. Hij was bij acht stormlopen betrokken. “Ik sterf van honger” schreef hij naar zijn ouders.

Theo Brentjens kende de Voerstreek als weinig anderen. De Voerstreek beschouwde hem als een “Draufgänger” (vechterstype) die niet met zich liet sollen. Herrieschoppers tuchtigde hij op Spartaanse wijze. Hij trok liever de gummistok dan de pen. “Processen-verbaal betalen de ouders toch. Herrieschoppers moeten voelen” verdedigde hij zijn pedagogische aanpak. Ouders die de kinderen niet meer de baas waren, deden nimmer vergeefs beroep op hem. Hij ontbood de opstandigen op zijn bureau, trok zijn jasje uit en ging met de knapen op de vuist. In luttele ogenblikken sloeg hij de weeerbarstigen in het gareel.

“Sourcouf” noemde men hem in Voeren naar de potige politieman uit Parijs tijdens de Franse revolutie. Het werd ook de schuilnaam van de rijswachtcommandant. “Sourcouf” van St.- Martensvoeren ontging weinig. Met argusogen volgde hij de Duitse troepenbeweging.

Vanuit Voeren werd sedert de aanvang van de Tweede Wereldoorlog aan verzet gedaan. Het begon met de Franse krijgsgevangenen, geallieerde piloten en spionage ten voordele van de verzetsgroep Clarence. Troepenbewegingen en treinverkeer werden zorgvuldig genoteeerd.

Begin 1942 werden de Engelsen verrast door de verzetsgroep Clarence. Grote verzetsman, dokter Goffin uit ’s Gravenvoeren, bezorgde hen de foto’s van de ruines, waarin Engelse bommenwerpers hele stadsdelen van Keulen en Aken hadden herschapen. Een betere balans van de vernietiging hadden de Engelsen zich niet kunnen wensen.

In feite had Dora Malta, de echtgenote van Theo Brentjens, voor de foto’s gezorgd. Zij kreeg als Duitse toestemming haar ouders die in Eupen woonden, te verzorgen. Naar het heette omdat ze hulpbehoevend waren. In plaats van haar ouders te helpen, reed ze met haar broer Leonard - eigenaar van een taxibedrijf in Eupen - door naar Aken en Keulen waar ze foto’s namen van de verschrikkelijke vernietigingen die de Engelse bommenwerpers er hadden aangericht. Op 30 mei 1942 had een duizendtal Engelse bommenwerpers Keulen gebombardeerd. Duizenden burgers waren omgekomen. Tot aan het einde van de oorlog bleef Brentjens actief in het verzet.

Na zijn oppensioenstelling verhuisde het gezin Brentjens dat kinderloos bleef, op 16 juni 1945 naar Warsage, rue des Combattants 6 A.

Theodoor Brentjes overleed te Luik op 7 december 1958 en zijn vrouw te Visé (Wezet) op 17 oktober 1999.

Theo Brentjens (links) en zijn vrouw Dora Malta
Theo Brentjens (links) en zijn vrouw Dora Malta.

Bron:

  • Het Hannibalspiel – Jan Van Lieshout 1980

Abbé Hubert Gielen

Hubert Gielen, zoon van Emile Joseph Gielen, grossier in textiel uit Bree en van Anna Maria Jehaes, werd geboren te Luik op 23 februari 1912. Zijn middelbare studies voltooide hij bij de Jezuïten. Na zijn priesterwijding te Luik op 29 juni 1935, was hij van 1935 tot 1939 prefect aan het Klein Seminarie te St.-Truiden waarna hij kapelaan werd van de St.-Leonparochie te Rocourt. Hij leefde dicht bij de mijnwerkers en eenmaal per week daalde hij - wellicht als eerste priester-arbeider- met de kompels neer in de mijn van Rocourt.

Zoals zovele Vlaamse priesters in en rond Luik was hij actief in het verzet en meer bepaald als agent van de inlichtingsdienst Luc Marc Bouche en van de dienst Jam.

Door de Geheime Feldpolizei werd hij op 16 februari 1943 aangehouden. De Duitsers doorzochten zijn kapelanij en namen heel wat mee: het schrijfmachine Royal, de radio T.S.F.merk Telefunken, acht flessen wijn (Bourgogne en Bordeaux), een kg. boter, een fles likeur en twintig eieren.

Achtereenvolgens verbleef kapelaan Gielen in de volgende gevangenissen:

Luik St. Leonard 17 februari 1943 18 maart 1943
Haren bij ’s Hertogenbosch 18 maart 1943 28 juli 1943
Utrecht 28 juli 1943 21 oktober 1943

Op 21 oktober 1943 werd hij vrijgelaten.

Na de oorlog was hij kapelaan van de parochie Comblain–la-Tour en aalmoezenier van de Sociale Werken (MOC) voor de streek van de Amblève en de Ourthe. In 1963 werd hij directeur van Sociale Werken voor de provincie Luik. Gedurende de dertien jaar dat ik in Luik werkte voor de Vlaamse arbeiders, vergaderde ik wekelijks met hem. Bij hoogoplopende discussies met mijn Waalse collega’s hetgeen niet moeilijk was, werd ik vaak bijgesprongen door abbé Gielen omdat zijn Vlaams bloed hem niet in de steek liet. Van 1978 tot 1985 was hij vicaris-generaal aan het bisdom Luik. Na zijn oppensioenstelling kwam ik regelmatig bij hem aan huis of ontmoette ik hem op het archief van het bisdom Luik.

Abbé Hubert Gielen overleed te Luik op 18 maart 1996.

Abbé Gielen
Abbé Gielen

Bron:

  • Het Hannibalspiel Jan Van Lieshout 1980
  • Archief Bisdom Luik

Priester Paul Nolens

Paul Nolens werd geboren te Bree op 2 maart 1905. Na zijn priesterwijding in 1930 kreeg hij een aanstelling als kapelaan van de parochie St.-Sebastien te Charneux (land van Herve) en tegelijkertijd aalmoezenier van de JAC (Jeunesse Agricole Chrétienne) voor het arrondissement Verviers.(B.J.B.)

Voor de beschrijving van deze edele Limburgse priester verwijzen we naar een “In memoriam” door Fernand Bree,verschenen in La Cité en ons overgemaakt op 9 februari 1995 door zijn zuster Angèle.

Van bij het begin van de Tweede Wereldoorlog maakte hij deel uit van “Het Geheim Leger”.De bezetter verplichtte hem en zijn parochianen Charneux te verlaten: kort bij het kruis op de berg bevond zich een uitkijkpost van de forten.

Als dank voor de Mariale bescherming liet hij bij de kerk een prachtig beeld van O.-L.-Vrouw maken door mijnheer Gerard, beeldhouwer. Van zelfsprekend bijna werd zijn kapelaanshuis een schuiloord voor joden, weerstanders en zelfs piloten. Onder hen was Stefaan Askenase, een pools-joodse pianist, de meest bekende. Terwijl zijn huis bewaakt werd door weerstanders, gaf de befaamde pianist recitals voor de parochianen.

Op 12 november 1942 werd hij door de Duitsers aangehouden en op 23 maart 1943 veroordeeld door het Kriegsgericht van Luik tot een gevangenisstraf van 1 jaar en 9 maanden wegens het afleveren van valse paspoorten aan joden en het beluisteren van de Zwitserse radio. Op 4 mei 1943 werd een genadeverzoek ingediend bij secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken Gerard Romsée. Intussen was er een tussenkomst van zijn bisschop Mgr. Kerkhofs. Normaal was zijn strafeinde vastgesteld op 22 oktober 1944 doch op 26 december 1943 werd hij in vrijheid gesteld ingevolge opschorting van het Kriegsgericht te Luik op 30 november 1943.

Over deze vervroegde vrijlating vertelde de familie Nolens mij het volgende: zijn neef Victor Nolens, chirurg in het ziekenhuis te Hasselt, was bevriend met professor Esser van de universiteit te Luik. Deze had een grote faam op gebied van hydrotherapie. Ook generaal von Falkenhauzen, opperbevelhebber voor België en Noord-Frankrijk liet zich door hem behandelen voor een huidziekte.

Hebben de relaties Nolens-Esser-von Falkenhauzen geleid tot een vroegere in vrijheidsstelling? Het blijft een open vraag.

In 1944 werd hij benoemd tot pastoor van Tiège in de omgeving van Spa. Hij bouwde er een nieuwe kerk, enig in zijn bouwtrant. Het grote kruisbeeld, het O.-L.-Vrouwbeeld, de kruisweg en het tabernakel zijn allen gemaakt door de heer Hasemeyer, een zeer bekend keramieker. Aan twee klokken gaf pastoor Nolens de namen van zijn ouders: Horthense en Godfroid. Hij overleed te Hasselt op 4 november 1981 in het Virga Jesseziekenhuis maar werd begraven te Tiège.

Wij geven hierna de vertaling van de tekst van het vonnis van de Duitse rechtbank Oberfeldkommandantur 589 STL II 77/43

Vonnis te Velde

In naam van het Duitse volk

Betreft de strafzaak ten laste van de Belg:

Paul Nolens, kapelaan te Charneux, geboren te Bree op 2 maart 1905, beschuldigd van valsheid in geschriften en andere overtredingen, de krijgsraad zetelend te Luik op 23 maart 1943 samengesteld als volgt:

Kriegsgerichtsrat Schwarz: voorzitter Hptm: Turk OFK 589 - bijzitter Obergefr.: Bayer OFK 589 –bijzitter Openbaar ministerie-Kriegsgerichtsrat Dr. Jamock Griffier Uffz Hösl Tolk: Hptm Riedlingen

De rechtbank heeft gezegd voor recht:

De kapelaan Paul Nolens is veroordeeld uit hoofde van bestendige valsheid in geschriften van vele documenten en het beluisteren van een vreemde radio tot een gevangenisstraf van één jaar en 9 maanden. De twee maanden voorarrest kunnen afgetrokken worden van de straf die betrokkene opgelopen heeft.

Het toestel van TSF wordt aangeslagen.

Motivering

De Belgische kapelaan Paul Nolens, wonende te Charneux, Dorpstraat 5 is geboren te Bree op 2 maart 1905. Hij is katholiek en ongehuwd. Hij voltooide zijn lagere en middelbare studies in Bree en in St.-Roch. Philosofie studeerde hij aan het seminarie te St.-Truiden en vervolgens vier jaar aan het bisschoppelijk seminarie te Luik. In 1930 werd hij priester gewijd en aangesteld als kapelaan te Charneaux. Hij is geen lid van een politieke of religieuse vereniging en heeft geen gerechtelijk verleden. Zijn maandelijks inkomen bedraagt 1000 fr. Sedert 12 november 1942 bevindt hij zich in voorlopige hechtenis in de St.-Leonardgevangenis te Luik.

Kapelaan Nolens leverde in de loop van 1942 een valse identiteitskaart van de gemeente Charneux af aan een joodse vrouw, de genaamde Reischler uit Brussel. Deze identiteitskaart droeg de naam van Helena Demarteau, echtgenote van Arthur Roumieux, geboren op 20 augustus 1915 en wonende te Dolhain. Hij had de identiteitskaart volledig ingevuld en voorzien van de foto van mevrouw Reischler.

Op een onwettige wijze had hij op de gemeentelijke administratie van Charneux zich meester gemaakt van een blanco identiteitskaart, stempel van de gemeente gebruikt en de handtekening van de gemeentesecretaris Dehogne nagemaakt.

Nolens had eveneens aan drie joden die zich bij hem hadden aangeboden een valse identiteitskaart verleend die hem bezorgd werden door een zekere mevrouw Renson. Even voor zijn aanhouding had hij van mevrouw Renson een brief ontvangen met foto’s van drie joden. De brief en de foto’s werden aangeslagen. Er werd bij hem ook een valse identiteitskaart gevonden waarop hij een burgerlijke kledij droeg op naam Louis Paul Demanet geboren te Mons op 13 maart 1910.

Nolens had in de loop van 1942 en 1943 meerdere malen geluisterd naar de Zwitserse radio van Sottens. Tijdens de huiszoeking werd bij hem een steekkaart gevonden waarop de uitzendingsuren van de Zwitserse radio vermeld stonden. In zijn kamer lagen 26 platen bestemd om Engels te leren. Nolens verklaart dat hij uit medelijden de identiteitskaarten aan de joden bezorgd had en dat hij vernomen had dat ook andere priesters valse identiteitskaarten afleverden aan joden.

Hij zou per post een valse identiteitskaart voorzien van zijn foto ontvangen hebben zonder te weten wie de afzender was. Het zou mogelijk zijn dat deze kaart kwam van personen uit de omgeving van de bisschop want tijdens een conferentie van priesters werd meegedeeld dat het nuttig zou zijn een valse identiteitskaart te bezitten om zich alzo te kunnen onttrekken aan een huiszoeking vanwege de Belgische regering of de bezettende overheid. Hij ontkent dat hij buiten de voormelde valse identiteitskaarten geen anderen aan joden had afgeleverd. Hij bekent dat hij naar radio Sottens luisterde maar voegt er aan toe dat deze radio neutraal was. Hij ontkent dat hij naar de Engelse radio geluisterd had.

Nolens heeft het mogelijk gemaakt dat, door het afleveren van valse identiteitskaarten aan de joden, deze niet langer meer jood waren met al de gevolgen van dien. Hij erkent dat hij niet meer dan vier valse identiteitskaarten afgeleverd heeft.

De rechtbank is van oordeel dat Nolens daden gesteld heeft in strijd met de onderrichtingen van de bezettende overheid zowel door het afleveren van valse identiteitskaarten aan joden als het beluisteren van de Zwitserse radio.

Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening dat beschuldigde geen gerechtelijk verleden heeft, dat hij gedeeltelijke bekentenissen heeft afgelegd en dat hij bij het begin van de oorlog hulp verleend heeft bij het begraven van een Duits officier en het verzorgen van gekwetste Duitse soldaten.

Nolens wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar en 9 maanden te verminderen met de periode van de voorhechtenis.

Te Velde 25 maart 1943 Getekend Schwarz Kriegsgerichtrat

Kapelaan Nolens verbleef in vijf gevangenissen:

St.-Leonard Luik 12.11.1942 22.4.1943
Aken 23.4.1943 1.5.1943
Keulen 1.5.1943 10.5.1943
Hagen 10.5.1943 27.11.1943
Bochum 27.11.1943 24.12.1943

Pol Nolens
Pol Nolens

Bronnen:

  • “In memoriam” door Fernand Bree – Dagblad La Cité
  • “Hannibalspiel” Jan Van Lieshout 1980

Jacques Rutten en de inlichtingsdienst Mill

Reeds vroeg na de capitulatie op 28 mei 1940 waren er moedige Belgen die niet wilden geloven dat de Duitsers de oorlog zouden winnen. Zij voelden zich uit patriottische overwegingen maar wellicht ook met een vleugje avonturisme geroepen om verzetsbewegingen in het leven te roepen. Einde 1940 ontstonden reeds inlichtingsdiensten die alle mogelijke militaire gedragingen van de Duitsers in België doorseinden naar Londen. Een van de pioniers was Jacques Rutten die actief was in de inlichtingsdiensten Luc-Marc en Mill.

Jacques Jules Alfred Marie Rutten, geboren te Beegden (Nederland) op 28 januari 1916, was de zoon van Jaak Rutten en Valérie Devies. Een van zijn voorouders Jacob Rutten was in de periode 1555-1635 schepen van de gemeente Kessenich (thans gemeente Kinrooi).

Hoe Jacques Rutten vanuit Beegden (Nederland) in Luik geraakt is, hebben we niet kunnen achterhalen. Uit een van zijn persoonlijke documenten die we vonden in het archief van de politieke gevangenen te Brussel, konden we opmaken dat hij rond 1940 mekanieker was in het Luiks bedrijf Les Conduites d’eau.

De inlichtings- en actiediensten gedurende de Tweede Wereldoorlog

We beperken ons tot de twee inlichting- en actiediensten waaraan Jacques Rutten meegewerkt heeft: het net Luc-Marc en het net Mill. De gegevens die hierna volgen vonden we in het boek “Geheime Oorlog 40-45” van Fernand Strubbe en in het archief van het Nationaal Verbond der Oorlogsontsnapten te Brussel.

De inlichtingsdienst of het net Luc werd in 1940 opgericht door Georges Leclerq en in 1941 door Max Londot omgevormd tot Luc-Marc. De leden van dit net hadden een nummer dat voorafgegaan werd door de letters VN en door een of twee letters die de groep aanduidden. De letter V stond voor “Vindictive”, de naam van de Britse oorlogsbodem die in de Eerste Wereldoorlog te Oostende tot zinken werd gebracht. De N herinnerde aan Nieuwpoort waar zich het oorlogsfront bevond in 1914-1918. AR waren de letters van de Groep Luik en Limburg die één dienst vormde.

Het net Mill werd opgericht in september 1941 door Adrien Marquet, hoofdingenieur van de Union des Centrales Electriques die op 24 mei 1940 te Boulogne inscheepte naar Engeland. Het net Mill (pseudoniem voor Adrien Marquet), telde 94 agenten en 607 helpers met als code de letter M en een cijfer. Het net werkte rechtstreeks voor S.I.S. (Special Intelligence Service). Het werkgebied omvatte aanvankelijk de provincie Henegouwen, naderhand ook andere delen van het land. Er waren medewerkers in Brussel, Charleroi, Chimay, Luik,Tienen, Leuze, Doornik en Rijsel.

Jacques Rutten (luitenant) pseudoniem Bastion, kennummer 50 werd voor het net Luc gerecruteerd door Robert Debouny en Pierre Libotte. Hij verliet België op 25 maart1941 richting Engeland en was op 11 mei 1941 in Barcelona. Hij werd aangehouden door de Guardia Civile en verbleef tot 28 februari 1942 in drie verschillende Spaanse kampen: Figueras, Badajoz en Miranda de Ebro. Op 13 april 1942 kwam hij toe in Engeland waar hij een opleiding kreeg als parachutist-marconist. In de nacht van 23 op 24 oktober 1942 werd hij samen met Pierre Libotte gedropt in de omgeving van Orchies Noord-Frankrijk Zijn taak bestond erin alle gegevens die verband hielden met de Duitse bezetting door te seinen naar Engeland. Zijn operatiegebied lag in de provincie Henegouwen. Op 3 december 1943, toen hij aan het uitzenden was in de woning van politiecommissaris Albert Bourgeuil te Jemappes, vielen de Duitsers de woning binnen. Jaques Rutten probeerde via de tuin te vluchten maar de Duitsers schoten hem neer. Met zijn kleine 6 mm joeg hij een kogel door zijn hoofd om gebeurlijk verraad te voorkomen. Zwaar gewond werd hij met een ambulance weggevoerd naar het Kriegslazaret van Jemappes. Vervolgens kwam hij in de volgende gevangenissen terecht:

Mons 10.1.1944 10.2.1944
Kazerne Ste-Anne Laeken 10.2.1944 10.8.1944
St. Gillis 10.8.1944 3.9.1944

Het was de bedoeling van de Duitsers een laatste contingent van politieke gevangenen uit de gevangenis St.-Gillis per trein naar Duitsland over te brengen.

De spooktrein

In “Het Belang van Limburg” van 2 september 1994 verscheen er over deze spooktrein een artikel dat we in kort samenvatten.

Op zaterdag 2 september 1944 waren de geallieerde troepen de Frans-Belgische grens overgestoken en begonnen aan hun opmars naar Brussel. SS generaal Junclaus wilde nog vlug een aantal politieke gevangenen die in de gevangenis van St.-Gillis opgesloten zaten, op transport zetten naar de Duitse concentratiekampen. Op dezelfde dag tussen 6 en 7 u ’s morgens werden ongeveer 1300 gevangenen naar het station Brussel-Zuid gevoerd. De trein moest om 8u30 vertrekken maar er was geen locomotief. Machinist Verheggen en stoker Pechet wisten dat het om politieke gevangenen ging en hadden geen haast. De trein haalde een snelheid van 4 km per uur. In alle stations werd halt gehouden. In Mechelen kon de trein niet meer verder bij gebrek aan water. In plaats van richting Duitsland verder te rijden, werd de trein ’s anderendaags 3 september 1944 terug naar Brussel gestuurd. De Duitsers die in paniek geraakten omdat de geallieerden Brussel naderden, besloten om 14u de politieke gevangenen vrij te laten.

Na de bevrijding opereerde Jacques Rutten nog tijdens het Ardennenoffensief.

Op 12 augustus 1946 trad Jacques Rutten in dienst bij Sabena waar hij tot op zijn oppensioenstelling op 1 februari 1976 in dienst bleef. Zijn huwelijk te Pondrome (Beauraing) op 3 mei 1947 had plaats met Marie Louise Melen. Na het overlijden van zijn echtgenote op 3 juli 1975 hertrouwde hij op 10 september 1977 met Lucie Marie Ghislaine Minart. Hij overleed te Etterbeek op 9 maart 1999.

Bron:

  • De Geheime oorlog 1940-45 - Fernand Strubbe – Lannoo – 1992
  • Nationaal Verbond van Oorlogsontsnapten - Brussel
  • Archief Politieke gevangenen Brussel

Maurice Albert, voorzitter van het Hof van Beroep te Luik

Curriculum vitae

Maurice Albert werd geboren te Tongeren op 12 augustus 1901 als zoon van Ernest Albert en van Marie Cloes. Zijn vader Ernest Albert, advokaat te Tongeren, werd in 1891 tot griffier bij het Hof van Beroep te Luik benoemd toen de wet van 8 september 1891 de Vlaamse Kamer bij dit Hof instelde. Hij bleef in dienst gedurende 45 jaar waarvan 28 jaar als hoofdgriffier bij het Beroepshof.

Maurice Albert als jonge knaap
Maurice Albert als jonge knaap

Zijn overgrootvader Nicolas Leonard Albert, te Maastricht geboren en pleitbezorger sedert 11 januari 1815 bij de rechtbank van Maastricht, vestigde zich te Tongeren toen het Voorlopig Bewind door zijn besluit van 24 februari 1831 de zetel van de rechtbank van Maastricht naar Tongeren overbracht.

Met grote onderscheiding behaalde Maurice Albert op 10 april 1925 het diploma van doctor in de rechten. Hij slaagde eveneens in het examen in de Nederlandse taal, voorgeschreven door de wet van 10 april 1890.

Op 16 november 1925 legde hij de eed af als advocaat en werd hij stagiair bij meester Tart. Gedurende vijf jaar was hij verbonden aan de balie te Luik. Het wervingsbureau van het leger ontsloeg hem op 10 augustus 1926 van legerdienst.

Vanaf 17 juni 1929 was hij plaatsvervangd rechter om bij Koninklijk Besluit van 24 december 1930 benoemd te worden als substituut bij de procureur des Konings in Tongeren. Hij werd op 19 september 1934 rechter benoemd bij de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren.

Bij Koninklijk Besluit van 23 februari 1937 werd hem het ambt van onderzoeksrechter bij de rechtbank te Tongeren toevertrouwd.

De oorlog 1940-1945 remde zijn loopbaan af. Voorgesteld door het Hof van Beroep te Luik op 12 maart 1940 en door de Provincieraad van Limburg op 3 mei 1940 werd hij slechts op 5 november 1945 benoemd als raadsheer bij het Hof van Beroep te Luik.

Mr. Albert

De vlucht en de schorsing van de onderzoeksrechter

Vermelden we vooreerst dat mijnheer Albert behoorde tot de lichting 1921. Hij kreeg vijf maal uitstel van één jaar om ingedeeld te worden in de lichting 1926. In dit jaar was er een devaluatie van de frank en om economische redenen werd hij vrijgesteld van militaire verplichtingen. Deze mededeling vonden we in zijn persoonlijk dossier.

De bombardementen van 10 mei 1940 bracht de Tongerse bevolking in paniek. Iedereen stond klaar om de stad te verlaten, zeker nadat burgemeester Meyers in de namiddag de bevolking ertoe aanzette te vluchten. Alle Tongerse magistraten verlieten op de eerste oorlogsdag de stad: voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren Reard, eerst naar Schalkhoven, nadien naar Brussel, kinderrechter Van Caenegem naar Poitiers, rechter Thoné naar Calais, procureur des Konings Kellens naar Nantes, substituut Kemp naar Mont de Marsan, substituut Herbillon naar Poitiers, hoofdgriffier Haesen naar Brussel en griffier Swerts naar Boulogne. Alleen rechter Ulrix bleef in Tongeren omdat zijn vrouw hoog zwanger was. Burgemeester Meyers bleef op zijn post.

Onderzoeksrechter Albert verliet samen met zijn ouders en de dienstmeid de stad Tongeren rond 14u30. Zijn eerste stopplaats was te Lauw bij de familie Rutten, de schoonouders van zijn neef stafhouder Albert. Nog dezelfde dag werd Lauw verlaten om toe te komen in Waterloo waar zich nog andere Tongenaren bevonden: notaris Delvigne, de bankier Strick, architect Wilmaerts en dokter Merken. De snelle opmars van de Duitsers bespoedigde het vertrek te Waterloo want op 14 mei 1940 meldde zich mijnheer Albert bij de gendarmerie van De Panne. De groep Tongenaren besloot verder te vluchten naar Frankrijk. In de avond van 15 mei 1940 werd de Franse grens overgestoken. Eenmaal in Frankrijk trok de familie Albert naar Ballan, 9 km van de stad Tours waar ze eigenaar was van een hoeve. Nochtans verbleef ze niet op de boerderij. Gedurende een maand kreeg zij onderdak op de pastorij van Ballan. Op 3 juni 1940 richtte mijnheer Albert vanuit Ballan een schrijven aan het Belgisch ministerie van Financiën in Frankrijk (adres door ons niet teruggevonden) waarbij hij zijn diensten aanbood aan het ministerie van Justitie onder meer aan het militair krijgsauditoraat. Ook meldde hij zich op het Belgisch consulaat van Tours waar werd meegedeeld dat hij de verdere onderrichtingen moest afwachten. Op 17 juni 1940 werd Ballan verlaten want de Duitsers naderden Tours. De reis werd verder gezet naar Mirande op zoek naar hun neef dr. Albert die in deze stad verbleef. Vader Albert 76 jaar had dringend medische zorg nodig. Op 23 juli 1940 verbleef mijnheer Albert te Mirande waar hem de toelating werd verleend om terug te keren naar België: Le Préfet des Landes autorise M. Albert Léon, âgé de 39 ans, domicilié à Mirande, profession, juge d’instruction à franchir la ligne de démarcation Mirande en Belgique par Tours. Motif du déplacement: retour en Belgique à Tongres moyen de locomotion, auto nr. 114523.

Mont de Marsan, le 23 juillet 1940 Pour le Prefet et par délégation.

Zijn terugkeer liep niet van een leien dakje zoals blijkt uit de hiernavolgende verklaring: Le sous prefet de Mirande certifie que M. Albert juge d’instruction à Tongres (Belgique) replié à Mirande (Gers) en juin 1940, n’a pu reprendre la route de la Belgique avant de 5 août 1940, les pièces nécessaires à son retour n’ayant pu lui être délivrées par les autorités françaises avant cette date par suite des difficultés de circulation.

Mirande, le 3 août 1940 Le sous préfet

Van Mirande trok de familie Albert naar Angoulème waar ze op 12 augustus 1940 haar intrek nam in Hôtel de Bordeaux. Er werd tot en met 18 augustus 1940 een ontbijt betaald voor 4 personen en diners voor 3 personen. Wellicht zat de dienstmeid Maria Iliaens, geboren te Kermt op 27 januari 1920, in dienst sedert 3 december 1937, niet mee aan tafel. De afrekening in het hotel bedroeg voor dit verblijf 1499,05 ff. Ondanks de oorlogsomstandigheden werd steeds bij het hoofdgerecht een rosé Bergerac gedronken.

Wellicht had mijnheer Albert vanaf 5 augustus 1940 een vergunning om Frankrijk te verlaten maar er was geen brandstof voor zijn auto: Je soussigné Sécrétaire Général de la Préfecture de la Charente certifie que M. Albert juge d’instruction à Tongres (Belgique) se trouve dans l’impossibilité momentanée d’être ravitaillé en carburant, le contingent alloué aux réfugiés étant des plus réduits.

De ce fait, M. Albert ne peut songer pour le moment à rejoindre son poste, tout au moins par la route.

Fait à Angoulème, le 16 août 1940 Le Secretaire Général

Op welke datum de familie Albert uit Frankrijk vertrokken is, hebben we niet kunnen achterhalen. Alleszins was de heer Albert op 30 augustus 1940 terug in Tongeren. Zijn eerste contact op die dag met de de rechtbank te Tongeren was voor de onderzoeksrechter pijnlijk. Hij kreeg er te horen dat het Hof van Beroep te Luik tegen hem een onderzoek had ingesteld en dat hij in afwachting zijn funktie niet kon hernemen. Hij bleef geschorst tot 5 december 1940 en het onderzoek waarover we verder uitleg verschaffen, bleef aanslepen tot 21 augustus 1941.

De vraag luidde of hij al dan niet vrijwillig en zonder toestemming van de heer Reard, voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren, zijn post had verlaten?

Het was overduidelijk dat er een minder goede verstandhouding was tussen de heer Pierre Reard, voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren en de onderzoeksrechter Albert. Het onderzoek tegen laatstgenoemde werd toevertrouwd aan de heer Neven, raadsheer bij het Hof van Beroep te Luik die zijn verslag opstelde in het Nederlands maar de procureur generaal te Luik was Nederlandsonkundig zodat er nog een tweetalige magistraat moest aangesteld worden.

Omdat het onderzoek niet vlotte, richtte mijnheer Albert zich tot de bekende Luikse advocaat Paul Tschoffen die op dat ogenblik stafhouder was aan de Luikse balie.

Op 28 januari 1941 schreef de heer Tschoffen aan de procureur generaal te Luik samenvattend volgend schrijven:

  1. Mijnheer Albert heeft Tongeren verlaten na zijn dienstoverste (de heer Reard, voorzitter van de rechtbank, was reeds in de voormiddag vertrokken naar Schalkhoven). Alle magistraten, behalve rechter Ulrix, hadden de vlucht genomen.

  2. Hij heeft Tongeren verlaten met de formele goedkeuring van de heer Kellens, procureur des Konings te Tongeren.

  3. Hij is niet gevlucht in zijn boerderij in Frankrijk

  4. Hij is niet naar Tongeren teruggekeerd omdat hij overtuigd was zich niet laten gevangen nemen door de Duitsers.

  5. Hij heeft zich stapsgewijze naar Frankrijk begeven rekening houdend met de richtlijnen van de regering en de militaire overheid.

Hij heeft derhalve geen enkele misstap begaan en evenals zijn collega’s mag hij niet het voorwerp zijn van verdachtmaking. Trouwens niemand van de magistraten die in hetzelfde geval waren, werd vervolgd.

Jan Vansimpsen, adjunct-politiecommissaris te Tongeren, verklaarde op 15 februari 1941 dat hij op zaterdag 11 mei 1940 toen de stad in de voormiddag nog gebombardeerd werd, deze verlaten heeft samen met de heer Kellens, procureur des Konings en de heer Kemp, substituut. Dit is alleszins een dag later dan de heer Albert.

Eveneens in de maand februari 1941 werd het dossier van Albert toevertrouwd aan de heer Sabbe, advocaat generaal van het Hof van Beroep te Brussel. Het bleef ergens twee maanden hangen want het was slechts twee maanden nadien, in april 1941, in handen van de advocaat- generaal. De tijd ging voorbij en de behandeling van het dossier bleef maar aanslepen.

Uiteindelijk kwam er op 21 augustus 1941 een uitspraak:

Wij Alfred Destexhe, Procureur Generaal bij het Hof van Beroep te Luik

Gezien de stukken der rechtspleging gedaan ten laste des Heer

ALBERT Maurice, onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren

Verdacht van te Tongeren den 10 mei 1940 eene openbare functie uitoefenende en onder de wapens niet opgeroepen zijnde, zonder bevel of zonder de toelating van de overheid waarvan hij afhing, den hem toevertrouwden post verlaten te hebben.

Aangezien er geene genoegzame bezwaren uitspruiten tegen voornoemde betichte

Gezien artikel 479 van het Wetboek van strafvordering

Zeggen dat er tot heden geene redenen van vervolging bestaan tegen voornoemde betichte uit hoofde der hierboven gemelde betichting.

Gedaan op het Parket Generaal te Luik

Den 21 augustus 1941 Get. Destexhe

We hebben nergens kunnen terugvinden op welke datum de andere Tongerse magistraten die eveneens gevlucht waren op 10 en 11 mei 1940, in Tongeren zijn teruggekeerd. We gaan van de veronderstelling uit dat het voor de terugkomst van mijnheer Albert geweest is; moest dit niet het geval zijn, dan zou hij er in zijn dossier zeker gewag van gemaakt hebben.

Concluderend kunnen we stellen dat de wedijver onder de Tongerse magistraten met het oog op verdere promotie tot raadsheer bij het Hof van Beroep te Luik zeker aan de basis gelegen heeft om een onderzoek tegen de heer Albert in te stellen. De juiste toedracht zal wellicht nooit aan het licht komen.

Mijnheer Albert, voorzitter van het Hof van Beroep te Luik
Mijnheer Albert, voorzitter van het Hof van Beroep te Luik

Mijnheer Albert en de Actie- en Inlichtingdiensten

Het is moeilijk aan te nemen dat een intelligente en uiterst voorzichtige persoon zoals mijnheer Albert die de functie uitoefende van onderzoeksrechter, gedurende de Tweede Wereldoorlog zich leende tot het verzet met al de risico’s die hieraan verbonden waren. Hoe kwam hij ertoe?

De uitbater van café “De Tramhalte” Henri Noé, overbuur van mijnheer Albert, stond in het verzet. Hij kreeg van Paul Doneux, een agent van een Luikse inlichtingsdienst, de vraag iemand te zoeken uit de gerechtelijke middens die zijn medewerking zou verlenen bij het verzamelen van inlichtingen voor het verzet. Uiteraard was mijnheer Albert de aangewezen persoon. De lijn waarvoor hij vanaf april 1942 werkte, had de schuilnaam Beaver-Baton en was in 1941 opgericht door Wladimir Vandamme en Edmond Desnerk. Beiden werden aangehouden en in Duitsland onthoofd. De verantwoordelijke voor de provincie Luik was Nicolas Monami, advokaat en burgemeester van Bassenge. Hij werd reeds op 23 juni 1942 aangehouden maar overleefde de concentratiekampen. Mijnheer Albert werkte ook voor de dienst M 12 van de Intelligence Service (spionagedienst) en kreeg als codenaam MTA 10.

Hoe werd er gewerkt?

Gewoonlijk kwam de mijnheer Albert ’s zaterdagsnamiddag naar de woning van Henri Noé wiens dochter Ghislaine, later gehuwd met Gustaaf Kielich, als dactylo optrad. Telkens had hij een aantal briefjes bij met allerlei inlichtingen meestal over steenkoollevering en troepenbeweging. Zij moest deze inlichtingen in het Frans uittikken op een schrijfmachine dat mijnheer Albert gekocht en betaald had. Op regelmatige tijdstippen kwamen koeriers van Paul Doneux de inlichtingen in briefomslagen ophalen. In de beginfase waren dit de jonge geneesheer Leplat en een Waal die omwille van zijn geboortevlek “monsieur tache de vin” werd genoemd. Zijn echte familienaam was Hensschens. Het gebeurde ook dat Ghislaine Noé zelf de inlichtingen naar Luik moest brengen. Om haar te herkennen werd vooraf bericht dat een dame op de Place St.-Lambert te Luik op een bepaalde dag en uur van de tram Tongeren-Luik zou stappen, met in haar hand een bruine envelloppe. Er kwam dan een onbekend iemand naar haar toe aan wie zij dan de boodschap overhandigde. Eenmaal was koerierster Ghislaine Noé verplicht de inlichtingen naar Brussel te brengen om ze te overhandigen aan de heer Doneux en dit in “Taverne du Congrès” tegenover het standbeeld van de Onbekende Soldaat. Bij het binnenkomen van de Taverne zocht zij naar de heer Doneux die zij goed kende, aangezien hij regelmatig bij haar thuis kwam. Zij schrok haar dood toen iemand op haar afkwam die er wel op geleek, maar zeker was zij niet. En toch was hij het; hij werd gezocht door de Duitsers en had daarom zijn uiterlijk helemaal veranderd. Gelukkig liep alles goed af.

Welke waren de medewerkers van mijnheer Albert?

In een nota (een soort organigram) door mijnheer Albert opgesteld op 16 augustus 1945, geeft hij bijzonderheden omtrent zijn medewerkers:

Leiding van de groep MTA 10:

Maurice ALBERT, onderzoeksrechter van Tongeren, geboren te Tongeren op 12 augustus 1901, verantwoordelijke leider van april 1942 tot aan zijn aanhouding door de Geheime Feldpolizei op 19 augustus 1944. Hij werd ervan beschuldigd dat hij de archieven en geheime documenten van de Witte Brigade van Maaseik onvindbaar had gemaakt voor de Duitsers na de overval van de rijkswachters van Kessenich op de villa La Tourelle te Ophoven. Over deze aangelegenheid komen we nog uitvoerig terug in een afzonderlijk hoofdstuk.

Secretaris

Marcel BOULET, opsteller bij het parket te Tongeren, geboren te Tongeren op 14 april 1914, lid van de Witte Brigade van Tongeren, was secretaris van de inlichtingsdienst groep Albert.

Sector Tongeren

Agenten:

Thomas JOOSTEN, wachtmeester bij de rijkswacht te Tongeren, geboren te Kinrooi op 17 juni 1899, was actief vanaf april 1942 tot aan zijn dood op 20 september 1943.

Herman TUYLS, wachtmeester bij de rijkswacht te Tongeren, geboren te Oud-Heverlee op 3 augustus 1907, werkte voor de inlichtingsdienst van april 1942 tot augustus 1942.

Aanbrenger:

Alfonse MEYNS, bediende bij de spoorwegen te Tongeren, geboren te Steene op 18 november 1894, Bloirstraat 72 te Tongeren was aktief van oktober 1942 tot augustus 1944.

Joseph TANS, provinciaal raadslid, geboren te Vroenhoven op 24 januari 1907, Maastrichtersteenweg te Tongeren bracht eveneens inlichtingen aan.

Sector Borgloon

Agent

Victor COPIS, provinciaal raadslid, ad interim burgemeester van Borgloon, adjunct-griffier van het militair auditoraat te Tongeren, voormalig officier van de marine, trad toe tot de weerstand op het einde van 1941. Hij was ook lid van het Onafhankelijkheidsfront en van de Witte Brigade.

Aanbrenger:

Albert GEYSENS, hulpgriffier bij het vredegerecht van Borgloon, geboren te Borgloon op 23 april 1919, wonende Kortestraat te Borgloon, werkte ook voor het 0nafhankelijksheidfront en de Witte Brigade.

Michel GILISSEN, geboren te Borgloon op 18 januari 1914, wonende Tongersestraat te Borgloon, werd driemaal door de Duitsers aangehouden en verbleef verschillende maanden in de gevangenis van Hasselt, Antwerpen en Breendonk. Hij trad toe tot de inlichtingsdienst vanaf einde 1942.

Alfons PUT, brigadecommandant van de rijkswacht van Borgloon, zorgde voor de nodige inlichtingen.

Mevrouw TOUSSAINT MOMBAERTS of Honorine HOUWAER caféhoudster te Brustem was actief sedert begin 1943.

Walthère THYS, onderstatiechef van de spoorwegen te Houthalen, Kortestraat Borgloon, trad tot de inlichtingsdienst toe in het begin van 1944.

Jozef GILISSEN, telefonist in het station te Borgloon, Nutstraat te Wellen sloot aan bij de inlichtingsdienst midden 1944.

Sector Kanne en Eben-Emael:

Agent

Florimond DE BRUYCKER, adjudant en commandant van de rijkswacht te Kanne, geboren te Cherscamp de 16 november 1891, bespioneerde wat er gebeurde in het fort van Eben-Emael.

Jozef PETERS, wachtmeester van de rijkswacht.

Sector Genk

Agent

Lucien Bernard MEGANCK, adjudant en brigadecommandant van de rijkswacht te Genk, geboren te Gent op 5 juni 1895, werd op 11 augustus 1944 aangehouden en overleed in het concentratiekamp van Neuengamme op 27 november 1944.

Lucien Meganck

Aanbrenger

Martinus GEELEN, districtcommandant van de Rijkswacht te Genk, geboren te Beverst op 23 maart 1910, in mei 1940 onderluitenant van het 34ste infanterie regiment, krijgsgevangene en als lid van de De Windekring terug naar België gekomen om districtcommandant te worden van de rijkswacht te Genk. Hij was actief bij de inlichtingsdienst vanaf januari 1944. In september 1944 werd hij bij de rijkswacht geschorst.

Cornelius VETS, adjudant en brigadecommandant van de rijkswacht te Lanaken, geboren te Scherpenheuvel op 19 april 1900, trad toe tot de inlichtingsdienst in april 1944.

Jean GROSJEAN, bediende in het station te Lanaken.

Sector Overpelt

Agent

Adam STRIJCKERS, rijkswachter van de brigade Overpelt, was eerst actief in het verzet te Kortessem en nadien te Overpelt.

Sector Bilzen

Agent

Joseph KNAPEN, brigadecommandant van de rijkswacht te Bilzen, geboren te Sint-Truiden op 8 oktober 1895, werd aangehouden op 15 januari 1944 en overleed op 18 januari 1945 in het concentratiekamp van Dora.

Joseph Knapen

Aanbrenger

Michel MOORS, gemeentesecretaris van Mopertingen, geboren te Bilzen op 28 oktober 1894, oorlogsinvalide 14-18, werd op 15 augustus 1944 doodgeschoten door een terreurgroep van de collaborateurs.

Constant VIJT, officier van het cartografisch instituut, Hasselt, werd gevangen genomen en keerde niet terug uit het concentratiekamp Gross-Rosen.

VAN RUSSELT, bediende op het station te Bilzen

Sector Eisden en Rekem

Agent

Jean Baptiste TACHELET, brigadecommandant van de rijkswacht te Eisden, geboren te Kerkom op 22 januari 1896, werd aangehouden op 23 augustus 1943 en stierf in het concentratiekamp van Ravensbrück op 27 april 1945.

Aanbrengers

Jean Emile TACHELET Eisden, Antoine RAMAEKERS Eisden, Lambert DIRKX Eisden, François BAETENS, Paul DEBEFVE Vucht,

Julien RAMAEKERS Eisden, Albert GEERAERTS Lanaken, Jozef GOUVERNEUR Eisden, Albert DUCHÊNE Eisden, Jeanne LOUWETTE, onderwijzeres, koerierster, Henri KUSTERS Vucht, Maurice VOLDERS Stokkem, Hubert BEUNCKENS Bilzen, Charles Antoine BASTIAENS Lanaken.

Sector Bree

Agent

Charles DIAS, adjudant brigadecommandant van de Rijkswacht te Bree was actief vanaf de zomer 1944.

Mathieu SPREEUWERS, sluiswachter te Bocholt.

Sector Meeuwen

Gustave Vanhoenshoven, brigadecommandant van de rijkswacht van Meeuwen.

Aanbrengers voor Brustem: Roger THIERRY, Louis MOMBERS, Jean HOCHE.

Sector Munsterbilzen en Mechelen-aan-de-Maas

Aanbrengers

Leo SPAAS, geneesheer, bestendig afgevaardigde voor Limburg, directeur van het psychiatrisch ziekenhuis te Munsterbilzen, geboren op 18 augustus 1880.

Lucien THONE, advocaat en plaatsvervangend rechter te Mechelen-aan-de-Maas, was actief vanaf april 1942 tot einde 1943

Samenvattend kunnen we stellen dat ongeveer 45 personen deel uitmaakten van de inlichtingsdienst waarvan de heer Albert de leiding had. Opvallend is dat het meestal rijkswachters waren of ambtenaren uit officiele instellingen.

Mijnheer Albert en de overval op de villa La Tourelle te Ophoven

Het jaar 1943 was een belangrijk oorlogsjaar. Het tij begon te keren. De Russische legers rukten op naar het Westen. Met spanning werd uitgekeken naar een landing van de geallieerden ergens aan de Franse kust. Verzetsbewegingen kregen een vaste structuur maar moesten op hun hoede zijn om niet verklikt te worden.

Het Geheim Leger van Limburg onder de leiding van Tony Lambrechts had zich sedert juli 1943 gevestigd in de villa La Tourelle te Ophoven (thans gemeente Kinrooi), bewoond door mevrouw Nijssens en de dochter Marie Emile, geboren te Luik op 29 maart 1892. Een inwoner uit de naaste omgeving van de villa Jan Hilven was aangezocht om de buitenwacht te houden. Hij beging de dwaasheid om op 28 februari 1944 op de boerderij Jettenhof te Ophoven een schaap te stelen. De boer had hem herkend en legde klacht neer bij de rijkswacht te Kessenich. Deze deed een onderzoek bij Jan Hilven waar er wapens werden ontdekt. Hij deelde aan de rijkswacht meedat deze wapens nodig waren om de villa La Tourelle te beveiligen. Heel deze uitleg kwam de rijkswacht verdacht over die dan overging met huiszoekingen te verrichten in de villa. Op het nippertje kon de staf van het Geheim Leger ontsnappen, getipt door de rijkswachters Cyriel De Maertelaere en Arnold Moors, beiden lid van de Weerstand. Er werden heel wat wapens en vertrouwelijke documenten van het Geheim Leger gevonden die meegenomen werden naar de rijkswachtbrigade te Kessenich. De commandant Leenders, die het bevel tot huiszoeking gegeven had, was zo getroffen door de vondst dat hij het parket van Tongeren verwittigde. De procureur des Konings Kellens van de rechtbank te Tongeren belastte de substituut-procureur Kemp en de onderzoeksrechter Albert met een onderzoek ter plaatse. Beide magistraten gingen over tot een nieuwe huiszoeking en vonden er onder meer de identiteitskaarten van de leden van het Geheim Leger. Al de gevonden documenten werden meegenomen naar Tongeren en overgemaakt aan het parket-generaal te Luik. Jan Hilven en Marie Nijssens werden aangehouden. Zo bleven zij uit de handen van de Duitsers.

De villa La Tourelle te Ophoven
De villa La Tourelle te Ophoven

De zaak La Tourelle scheen geen gevolgen meer te hebben. De Duitsers, getipt of niet, dachten er anders over. Maanden nadien en wel op 19 augustus 1944 werd het gerechtshof te Tongeren door de Duitsers omsingeld. Onderzoeksrechter Albert werd ondervraagd over de lijsten van de leden van het Geheim Leger die hij vonden had tijdens de huiszoeking maar ondanks de vele slagen die hij kreeg, bleef hij zwijgen over de zaak La Tourelle. Hij werd evenals substituut-procureur Kemp en de rijkswachtcommandant Leenders van Kessenich aangehouden en opgesloten in de gevangenis te Hasselt. De geallieerde legers rukten op naar Hasselt en al de gevangenen, inbegrepen onderzoeksrechter Albert en substituut-procureur Kemp, werden overgebracht naar het kamp van Beverlo. In de nacht van 3 op 4 september 1944 gingen de Duitsers op de vlucht. De gevangenen werden toevertrouwd aan het Rode Kruis van Leopoldsburg.

Van bij hun aanhouding op 29 februari 1944 waren Marie Nijssens en Jan Hilven uit handen gebleven van de Duitsers. De Tongerse magistratuur deed hen opsluiten in Belgische gevangenissen. Voor Marie Nijssens waren dit de gevangenissen te Tongeren, Verviers, Namen, Leuven en Hasselt. Jan Hilven verbleef in de gevangenissen te Tongeren en St.-Leonard te Luik. Beiden werden in september 1944 door de geallieerde legers bevrijd.

Zo eindigde deze tragedie van La Tourelle die ons waarheidsgetrouw verteld werd door de heer Albert.

Bron:

  • De oorlog 40-45 in Tongeren – Mathieu Rutten - 1990

Huwelijk van generaal von Falkenhausen en Cecile Vent

De oorlog is een gebeurtenis waarin alles mogelijk is. Of mogen we stellen dat de liefde altijd wint. Het is toch een ongelooflijk verhaal. Laat me vertellen.

von Falkenhausen
von Falkenhausen

Generaal Alexander, Ernest Alfred Herman von Falkenhausen was geboren te Blumental, distrikt Neise Silezië, op 29 oktober 1878. Gedurende de Tweede Wereldoorlog was hij opperbevelhebber van de bezette gebieden België en Noord-Frankrijk.die alzo aan een militair gezag onderworpen werden in tegenstelling met Nederland waar Seyss-Inquart een burgerlijk gezag instelde. Von Falkenhausen toonde zich een tegenstander van Hitler en het nationaal-socialisme. Was hij betrokken in de putch tegen Hitler georganiseerd door kolonel von Stauffenberg op 20 juli 1944? Feit is dat hij kort nadien aangehouden werd en ondermeer terechtkwam in de concentratiekampen van Buchenwald en Dachau waar hij door de Amerikanen op 4 mei 1945 bevrijd werd. Na twee jaar krijgsgevangenschap werd hij overgeleverd aan het Belgisch gerecht en opgesloten in de St-Leonardgevangenis te Luik waar hij verbleef van 1948 tot 1951. Tijdens zijn gevangenschap stierf op 3 maart 1950 te Hunfield zijn vrouw Paula Sofie Adamine von Weddertop, geboren te Oldenburg op 8 oktober 1879. Toen hij naar haar begrafenis ging, stelde hij vast dat zij de dag voordien reeds begraven was.

Op 9 maart 1951 werd von Falkenhausen door de militaire rechtbank te Brussel veroordeeld tot 12 jaar. Op 27 maart erop volgend werd hij in vrijheid gesteld. De terugreis naar Duitsland gebeurde per auto. Gekomen aan de Belgisch-Duitse grens vroeg hij bij de controle aan een van de douaniers een stuk papier en een pen. Na raadpleging met de douance-chef werd dit toegestaan. De generaal schreef vervolgens de historische woorden: “O Belgica ingrata, non possidebis ossa mea” (O ondankbaar België, mijn beenderen zult U niet hebben)

Hoe ontstond de relatie met Cecile Vent en wie was deze dame?

Toen generaal von Falkenhausen opgesloten zat in de gevangenis te Luik, kreeg de directeur van de gevangenis bericht dat er aan de Belgisch-Duitse grens een Weinachtenpakket was toegekomen bestemd voor de generaal. Er moest evenwel een niet belangrijk bedrag van invoerrechten betaald worden. De generaal zelf was luisarm en bezat enkel zijn uniform. De directeur besloot dan de aangelegenheid van de centen voor te leggen aan de gevangeniscommissie. Een vrouwelijk lid met name Cecile Vent was bereid het verschuldigde bedrag inzake invoerrechten te betalen. Het was zij ook die nadien het kerstpakket persoonlijk aan de generaal overhandigde. Deze zelfde dame kocht als “dame d’oeuvre” voor de generaal een burgerkostuum waarmee hij voor de militaire rechtbank kon verschijnen beschaamd als hij was over zijn afgedragen en versleten generaalsuniform.

Cécile Vent
Cécile Vent

Cecile Vent, geboren te Saint-Nicolas-lez-Liège op 16 september 1906, was de dochter van Ernest Jaques Louis Vent en Marguerite Marie Edmonde Duesberg en kleindochter van generaal Vent. In 1926 was zij in Verviers in het huwelijk getreden met Victor Joseph Raoul Vos (Voos) waarvan ze scheidde door vonnis van de rechtbank van Rotterdam d.d.22 maart 1933. Gedurende de Tweede Wereldoorlog trad Cecile Vent toe tot het verzet en was o.a. agente van de inlichtingsdienst Tegal. Een eerste maal verbleef zij van 1 november 1942 tot 10 november 1942 in de gevangenis van Pontarlier in Franrkijk. Op 3 januari 1944 werd zij te Verviers opnieuw aangehouden en opgesloten in de gevangenis te St.-Gillis in Brussel. Als politieke gevangene maakte ze deel uit van het konvooi dat per trein, vlak voor de bevrijding op 2 september 1944, nog naar Duitsland moest getransporteerd worden. In de geschiedenis wordt deze trein “de spooktrein” genoemd. We schreven hierover meer in de bijdrage over Jacques Rutten.

De relatie tussen generaal von Falkenhausen en Cecile Vent ging onverdroten verder. Op 20 september 1960 traden zij te Nassau aan de Lahn, (Duitsland) in het huwelijk. Cecile wenste de Belgische nationaliteit te behouden. Hierna volgt de nationaliteitsakte door ons uit het Frans vertaald:

Akte van het behoud van de Belgische nationaliteit

Het jaar negentien honderd zestig, de negende dag van de maand december om elf uur vijftien, zijn voor ons Tasté Eduard, burgemeester, officier van de burgerlijke stand van de gemeente Heusy, gerechtelijk arrondissement Verviers, provincie Luik verschenen:

Vent Cécile, zonder beroep, wonend te Heusy, geboren te Saint-Nicolas (Luik) op zestien september negentien honderd en zes, gescheiden van Vos Victor Joseph Raul Ernest, meerderjarige dochter van Ernest Jaques Louis en van Duesberg Marguerite Marie Edmonde, beiden overleden, gehuwd te Nassau (a.d. Lahn) Duitsland op twintig september negentien honderd zestig von Falkenhausen Alexander Ernst. Alfred Herman, gepensioneerd generaal, weduwnaar van von Weddertop Paula Sophie Adamine, van Duitse nationaliteit, wonende te Nassau a.d. Lahn, geboren te Blumenthal, distrikt Neisse, op twintig oktober achttien honderd acht en zeventig, voor haar huwelijk Belg zijnde die verklaart te willen genieten van het voordeel van artikel achttien, tertio, alinéa twee van de wet van vijftien mei negentien honderd twee en twintig, gewijzigd door artikel zeventien van de wet van vier augustus negentien honderd zes en twintig en de Belgische nationaliteit te behouden krachtens artikel achttien secundo van de wet van vijftien mei negentien honderd twee en twintig.

Tot staving hebben we huidige acte in dubbel opgesteld, en na voorlezing aan comparante, heeft zij deze met ons getekend.

Cecile Vent

Na hun huwelijk vestigde de familie von Falkenhausen-Vent zich te Nassau a.d. Lahn. De generaal overleed te Nassau a.d. Lahn op 31 juli-1 augustus 1966 en Cecile Vent eveneens te Nassau a.d. Lahn op 16 september 1977.

Theo Brouns gouwleider van het V.N.V. in Limburg

Over het leven van Theo Brouns is er al veel geschreven. Daarom beperken we ons tot zijn curriculum vitae,en een kort gedicht.(Uit zijn dagboek)

Theo Brouns werd geboren te Kessenich op 20 november 1911 uit een gezin van 10 kinderen. Zijn ouders baatten er een bakkerij uit. Zijn humaniorastudies deed hij aan het Don Boscocollege te Hechtel en aan het Kruisherencollege te Maaseik. In 1936 behaalde hij aan de rijksuniversiteit te Gent het diploma van doctor in de rechten. Hij liep stage bij de Hasseltse advokaat Koninckx. Bij de gemeenteraads-verkiezingen te Hasselt in 1938 stond hij als vierde kandidaat op de concentratielijst: Katholieken, Vlaams-nationalisten en Rexisten. Op 7 augustus 1939 trad hij in het huwelijk met zijn dorpsgenote Jeanne Lamberigts en vestigde zich te Hasselt waar hij actief was in vele culturele verenigingen.

Toen Gerard Romsée in september 1940 gouverneur werd van de provincie Limburg, werd Theo Brouns zijn kabinetschef. In 1942 werd hij gouwleider van het V. N. V. – Vlaams Nationaal Verbond. Hij stichtte het weekblad “De Toekomst” waarin hij steeds terugkwam op zijn politiek doel waarnaar hij streefde (Bron: De Kwade jaren van Arthur de Bruyne)

  • de erkenning van de eenheid der Dietse gouwen in de Lage Landen aan de zee;
  • de opbouw van een volkse staat, waartegen we niet meer eeuwig in verzet en afweer zouden moeten staan, om onze heiligste levensrechten als volk te doen eerbiedigen;
  • de eerlijke samenwerking tussen alle europese volken
  • de vestiging van een waarachtig sociale orde waarin aan elke arbeider van geest en hand en aan elk gezin een rechtmatig deel van de goederen dezer aarde zou toebebeeld worden;

Bij de bevrijding vluchtte de V.N.V.leiding waaronder voorzitter Elias via de Maasbrug in Maaseik naar Duitsland. Theo Brouns dook enkele dagen onder bij zijn ouders in Kessenich maar kreeg nadien onderdak bij pastoor Spitz te Ophoven, eerst in de pastorie zelf en nadien in een ruimte boven de sacristie van de kerk. Zijn vrouw was aangehouden en zijn twee kinderen verbleven bij zijn moeder in Kessenich. Hij wilde per se de kinderen ontmoeten. Ophoven-Kessenich was maar een afstand van 3 km. Op 28 oktober 1944 trok hij de mantel van de pastoor aan en met diens priesterhoed op fietste hij ’s avonds naar het ouderlijk huis te Kessenich. Amerikaanse militairen hielden hem aan. Hij werd opgesloten in de gevangenis te Hasselt.

De krijgsraad veroordeelde hem tot de doodstraf. Hiertegen ging hij in beroep bij het krijgshof te Luik dat evenwel op 12 december 1945 de doodstraf bevestigde. Het ingediende genadeverzoek werd verworpen. Op 28 maart 1946 werd Theo Brouns te Hasselt terechtgesteld.

Theo Brouns
Theo Brouns

Help me Heer, de onstuimigheid bedwingen
die vlammend opbruist in mijn vurig bloed,
neem weg de zorgen die me steeds omringen
in uren dat ik rustig slapen moet.

Wees de Behoeder van mijn kinderen en mijn vrouw,
die al zolang van mij gescheiden zijn.
Anker vast steeds in mij de geest van trouw,
Waardoor ik dapper leven blijf, en rein,

Stil de storm van de haat die over Vlaanderen vaart,
en doof in mij en allen de hunkering naar wraak;
maak dat ik dit grote offer blij aanvaard,
en spreek tot mij als ik in donkere nachten waak.

Theo Brouns 25.3.1946

Dr. Jan Rutten – gouwleider van het Verdinaso Limburg

Het Verdinaso – Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen - werd opgericht in oktober 1931 door Joris Van Severen. Deze was geboren op 19 ju1 1894 te Wakken waar zijn vader notaris en burgemeester was. Hugo Verriest was pastoor van de parochie Wakken maar werd overgeplaatst naar Ingooigem als straf omdat hij de politiek steunde van burgemeester Van Severen. Na zijn humaniora bij de jezuïten te Gent begon Joris zijn studies rechten aan de toen nog Franstalige universiteit te Gent. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog meldde hij zich als vrijwilliger. Na de overwinning van de geallieerden in 1918 werden door de Belgische regering allerlei beloften gedaan om aan de eisen van de Vlamingen te gemoet te komen. Het bleef bij beloften zodat vlaams-nationalistische bewegingen ontstonden.

Bij de parlementsverkiezingen in november 1921 werd Van Severen als volksvertegenwoordiger verkozen op de lijst van de Frontpartij en bleef dit tot bij de verkiezingen van 1929 toen hij niet meer verkozen werd. Tijdens deze periode was hij erg anti-belgicist. In 1928 riep hij in het parlement: “La Belgique, qu’elle crève”.

Op 5 oktober 1931 stichtte Joris Van Severen zijn Verdinaso met als uiteindelijk ideaal een korporatistisch Groot-Nederland. Belangrijke Vlamingen traden toe tot zijn beweging: Wies Moens, Jef Van Bilzen, Jef François enz. Na enige tijd hebben ze het Verdinaso verlaten.

De leider Van Severen veranderde geleidelijk aan van strategie. Hij ontwikkelde een andere visie op zijn anti-belgicisme.

In een mededeling proclameerde Van Severen zijn nieuwe marsrichting op 20 augustus 1934: wij willen de staat niet omverwerpen maar hem veroveren. Veroveren door vreedzame overtuiging; Wij zijn geen voorstanders van geweld. Wij Dinaso’s die in België wonen, zullen de macht in België veroveren; de Dinaso’s die in Rijks-Nederland wonen, zullen de macht in Rijks-Nederland veroveren. Te samen zullen we dan de éne Dietse volksstaat vestigen. De Walen, willlen zij aangesloten blijven bij het Dietse rijk dat wij willen vestigen, god, dan zullen wij hen een soort zelfbestuur geven. (Uit Hier Dynaso 1 september 1934)

Dr Jan Rutten

De neutraliteitspolitiek van Leopold III, een militair verdrag tussen België, Nederland en Luxemburg, beantwoordde aan de idealen van Van Severen. Het logische gevolg: tijdens de mobilisatie 1938-1939 maande Joris Van Severen zijn leden aan trouw te blijven aan het vaderland.

Bij de inval van de Duitsers op 10 mei 1940 werd hij door de Belgische staatsveiligheid aangehouden en weggevoerd naar Frankrijk waar hij te Abbeville op 20 mei 1940 werd vermoord. Met de leider verdween na enige tijd ook de beweging Verdinaso.

Een van de grote bewonderaars en volgelingen van Joris Van Severen was Jan Rutten, geboren te Geistingen, gemeente Ophoven, (thans gemeente Kinrooi) op 16 mei 1907. Hij was de oudste van 8 kinderen: zes jongens en twee meisjes. Zijn vader Jozef was landbouwer van beroep maar was -– zoals velen uit de Ruttenfamilie - aangetast door de politieke microbe. Vele jaren was Jozef Rutten voor de vooroorlogse katholieke partij burgemeester van Ophoven en lid zowel van de Kamer van Volksvertegenwoordigers als van de Senaat.

De lagere school volgde Jan Rutten in zijn geboortedorp Geistingen, vervolgens twee jaar in het college van de Kruisheren te Maaseik om dan verder de grieks-latijnse humariora te vervolledigen in het Kleinseminarie te Sint-Truiden.

Zijn studies aan de universiteit te Leuven (Thomisme of geneeskunde) (1925-1928) waren geen meevaller. Hij was zeer actief in de studentenbewegingen maar echt studeren bleef achterwege. In de eerste zittijd was hij gebuisd maar in de tweede zittijd slaagde hij met onderscheiding. Zijn ouders beslisten evenwel dat zij zijn studies aan de universiteit niet meer zouden betalen. Er werd een oplossing gevonden: geneeskunde studeren bij het leger. In het ingangsexamen slaagde hij met 14,7/20 punten. Hij tekende een dienstcontract voor 9 jaar en begon in de Ecole des Officiers du Service de Santé met huisvesting in het militair hospitaal te Leuven.

Over zijn studies in het leger schrijft hij in zijn mémoires: Het derde jaar werd een ramp. Er werd zeer regelmatig de lessen gevolgd en ook de militaire opleiding verliep zonder problemen. In het militair hospitaal leefden we in goede verstandhouding, Frans als voertaal, maar helemaal geen eigen leven. Ik herinner me geen enkele naam of gezicht, behalve een Luxemburger die in de loop van dat jaar gestorven is. Gestudeerd werd er helemaal niet – hierover is een leegte in mijn geheugen. Examens in juli en september waren rampzalig en dat kon van militair standpunt niet. Dit was zonder meer contractbreuk. De 9 jaar moesten doorgaan, maar niet meer in de EOSS. In oktober 1927, dus 20 jaar oud, werd ik overgeplaatst als strafmaatregel naar het 12de Linie-regiment op de Citadelle te Luik – le régiment de fer! Ik moest mijn uniform inleveren, kreeg in de plaats de gewone piot-uitrusting en werd ingedeeld in de 5de Cie als gewoon soldaat. De familie schreef me zowat af en Mgr. Rutten liet me weten dat ik op het bisdom niet meer welkom was. Mijn inkomen bedroeg 30 tot 60 centiemen per dag, waarmee ik me wekelijks ½ kilo margarine kon veroorloven. Ik was dus een V.C. (volontaire de carrière) geworden, kandidaat korporaal, misschien ooit sergeant.

Na drie maanden was hij korporaal. Er bleek een mogelijkheid officier te worden zonder langs de militaire school te gaan, zogenaamd langs het lagere kader. Hij slaagde in het ingangsexamen dat hiervoor nodig was en werd aangeduid voor de universiteit te Gent waar hij van 1929 tot 1934 de medische faculteit volgde. Hij leerde er Joris Van Severen kennen en werd lid van het Verdinaso. Uiteraard voor een militair “geheim lid”.

Prof. Daels stichtte in 1932 de “Sociale hulp” - een poging om de materiële nood van de werklozen wat te verlichten. Jan Rutten was twee jaar secretaris.

Op 9 juli 1934 behaalde hij met onderscheiding de graad van doctor in de geneeskunde, heel- en verloskunde.

Na zijn studies koos hij voor het vliegwezen en kwam alzo in Schaffen terecht.

Zijn opdracht bestond erin huisarts te zijn voor het grondpersoneel. Hij maakte uiteraard van de gelegenheid gebruik om opgeleid te worden als piloot waarin hij slaagde.

In 1936 liep zijn contract met het leger naar zijn einde en op 16 september van hetzelfde jaar kreeg hij eervol ontslag. Hij vestigde zich als huisarts in Molenbeersel.

Nu hij niet meer tot het leger behoorde, kon hij zich inzetten voor het Verdinaso. Hij schrijft hierover in zijn Mémoires: Eens Dinaso, altijd Dinaso! Tijdens mijn militaire dienst heb ik geen enkele publieke activiteit gehad, wel theoretisch bijgehouden. In mijn praktijk heb ik nooit propaganda gevoerd, wel geen geheim gemaakt van mijn mening. Ik werd al snel gouwleider – er was niet veel keus – en ik heb mijn best gedaan. De hoofdaktiviteit lag in de mijnstreek en op 1 jaar tijd kreeg ik een behoorlijk kader bij elkaar. Het was uitsluitend weekend werk, maar was nogal succesvol. In 1940 hadden we 2 Dinasohuizen, een 10-tal afdelingen, ongeveer 150 leden en enige honderden geheime leden of sympathisanten.

In het boek van Jan Vincx “Vlaanderen in uniform 40-45” vonden we de structuur van Verdinaso Limburg.

Gouwleiders:

  • Jef Vaes uit Bree
  • Albert Persyn uit Bokrijk
  • Jan Rutten uit Molenbeersel

Dinasohuizen: Hasselt en Waterschei

Gouwadministrateur: Henri. Vranken

Gouwsecretaris: Emiel. Somers

Gewesten Gewestleider

  • Neerpelt J. Brebels
  • Genk August Vandervloedt
  • Hasselt Jef. Timmermans
  • Bilzen Emiel. Somers

Afdelingen Hoofdmannen

  • Zolder Maes
  • Lommel Van Heukelom
  • Bilzen Somers en Humblet
  • Zonhoven Thijs
  • Waterschei Kumbruck
  • Zwartberg Vandervloedt
  • Hechtel J. Brebels
  • Oostham R. Kempeneers

D.M.O Dinasomilitantenorde

Korpsoverste: Jozef Morael

Schaarleider voor Limburg: Martin. Nouwen

Jongdinaso

Gouwleider: Paul Bertels P. uit Hasselt

In het blad “Hier Dinaso” van 30 november 1940 vonden we volgend artikel:

Verslag Gouw Limburg

De eerste kaderdag na 28 mei 1940 greep plaats op 2 juni 1940. Op deze eerste bijeenkomst was gans het kader aanwezig of vertegenwoordigd. Sommigen hadden er 60 km per fiets voor afgelegd dwars door het geteisterde Limburg. Zonder contact met de leiding, zonder enig idee van de te verwachten omstandigheden, werd als ordewoord gegeven: handhaven, doorwerken en leve de Koning.

De D.M.O. organiseerde een feillose estafettendienst, het contact met de leiding was hersteld en op 23 juni, een tweede kaderdag, kon definitief een nieuwe werkperiode ingezet worden. Iedereen was ervan overtuigd – sommigen met een overdreven optimisme – dat nu de doorbraak zou gebeuren. In de afdelingen werd aan het werk getogen met inzet van gans het kunnen van ieder. Persoonlijke belangen werden in de hoek gezet: het Verbond, de beweging hadden voorrang. Het is een feit dat niet genoeg kan onderlijnd dat gans het kader als een man zonder enige uitzondering, zich volledig gaf aan het Verbond zonder in achtname van weldanig privaat of beroepsbelang: slechts een zaak had belang: het Verbond aan de macht.

De resultaten hebben niet op zich laten wachten. De inschrijvingen stroomden toe; afdelingen werden opgericht, anderen ontdubbeld. Kernen werden afdelingen, ontdubbelden zich opnieuw; voor het ogenblik hebben we 18 afdelingen en kernen over gans de gouw verspreid van Sint - Truiden tot Maaseik en van Lommel tot Tongeren. Het werk in de afdelingen ging tuchtvol in Dinasostijl. Wekelijks vergaderen, om de beurt propagandavergadering en studievergadering, propaganda en scholing, onafscheidbaar met elkaar verbonden.

Het blad kon opnieuw verschijnen; onverpoosd werd gepropageerd in onderlinge wedijver.

Enige cijfers: een afdeling verkocht in september 808 nummers; een andere, de kleinste toch nog 210. Een afdeling verkocht in oktober 85 brochuren; een andere in september 52. Een afdeling boekte in 5 weken 50 abonnementen op Hier Dinaso en verkocht sedert juni 197 brochuren ( we stonden en staan nog op rantsoen voor wat aangaat brochuren).

De D.M.O. vervierdubbelde niettegenstaande de afstand de diensten uitzonderlijk zwaar maakt en de oorlog met zijn aansleep ons tijdelijk van de beste D.M.O. leiders heeft beroofd.

De Dinaso-Jeugd werft en werkt met jeugdigen ijver en groeit regelmatig.

Er werd en wordt in Limburg hard gewerkt: een voorbeeldige gouwadministratie, een tuchtvol, onderlegd en ijverig kader, echte Dinaso’s als leden moeten resultaten afdwingen. Na maanden schifting en noodzakelijke uitzuivering, blijft ons ledental verdriedubbeld en verheugen wij ons in de grootste groeimogelijkheden.

De D.M.O.(Dinaso Militantenorde) werd gereorganeerd, een gepast kader ervoor aangeduid; wij staan nu volop in de organisatie van korporatiekernen, waarvan er sommigen zonder drukdoenerij of publiciteit, echt baanbrekend werk verichten. Een gouwsecretariaat zelf zorgt voor de administratie van de V.D.C.

In de maand oktober openden wij twee Dinasohuizen, te Hasselt en te Waterschei, huizen die niet alleen onderdak verlenen aan onze burelen maar vooral, in het hart van Limburg, getuigenis afleggen van onze onverzettelijke wil gans de gouw te veroveren voor het Verdinaso.

Veel belangrijker dan al de vermelde materiele feiten zijn de resultaten bereikt op het gebied van de openbare mening. Voor de oorlog “bestonden” wij niet in Limburg. Nu zijn wij een groeiende macht waar rekening mee gehouden wordt.

Door onze stijlvolle propaganda, gans gericht op inlichten, overtuigen, hebben wij de sympathieke belangstelling verworven van de besten uit alle kringen der provincie. Onze stijl, onze tucht, ons geduld, onze hardnekkigheid, onze eerlijkheid, hebben de eerbied en de bewondering afgedwongen zelfs van onze ergste tegenstrevers.Van uit kringen waarvan we het minste verwachten, ontvangen we steeds talrijke blijken van warme belangstelling en mogen wij onverhoopte aanmoediging ontvangen.

Het zo verheugend akkoord met Rex-Vlaanderen heeft ons in Limburg voor enorme mogelijkheden gesteld, die in trouwe kameraadschap met de Rexisten van Limburg tot het uiterste zullen benut worden.

Tenslotte nog een vaststelling: vanuit sommige flamingantische kringen en niet de minst toonaangevende in de provincie, ontmoeten we een vorm van tegenkanting die wij hoopten nooit meer tegen te komen, namelijk de verdachtmaking, verklikking en broodroof.

Deze feiten, hoe weerzinwekkend zij ook aandoen, vertonen een goede kant: zij onthullen het ware gelaat van deze gelegenheids-nieuwe-orde mensen

Heil van Severen

Dr. Jan Rutten
Gouwleider

Jan Rutten werd medio 1941 uit het Verdinaso gesloten toen er een fusie kwam tussen het V.N.V. en het Verdinaso. De nieuwe formatie zou recht naar de collaboratie stappen en hiermee was hij niet akkoord.

In Molenbeersel was hij ietwat omstreden persoonlijkheid; hij werd gewaardeerd omdat hij een toegewijde huisarts was die voor iedereen in de bres sprong. Gekwetste weerstanders werden door hem verzorgd. De bevolking twijfelde aan zijn politieke overtuiging: voor of tegen de nieuwe orde? Hij was bij geen enkele vereniging aangesloten en volgde geen vergaderingen. In zijn “Mémoires” schrijft hij hierover: Nog voor de bevrijding heb ik mijn praktijk aan een opvolger overgedragen maar bleef nog een half jaar in Molenbeersel wonen. Ik heb me niet laten aanhouden, kreeg een hakenkruis op de gevel, de secretaris van de gemeente vertrouwde de gendarmen toe dat hij mij aanzien had als een voorstander van de nieuwe orde en de burgemeester weigerde mij een bewijs van burgertrouw. Toch kreeg ik een paspoort voor ’t buitenland rechtstreeks van de deputatie – een Dinaso.

In 1945 begon Jan Rutten aan zijn specialisering als internist en behaalde hij zijn diploma in Amsterdam in 1948. Gedurende vele jaren was hij internist in verschillende Antwerpse ziekenhuizen en in dezelfde periode gaf hij voordrachten over medische en maatschappelijke onderwerpen.

In 1969 kwam hij terug naar het Maasland en werd als internist verbonden aan het ziekenhuis te Maaseik waar hij ook een woning bouwde. Op 17 maart 1977 werd na 8 jaar dienst als internist - in het ziekenhuis van Maaseik een afscheidshulde gehouden.

Einde november 1989 verhuisde hij naar Brugge waar hij overleed op 19 oktober 1994. Op zijn uitdrukkelijk verzoek werd zijn dode lichaam toevertrouwd aan de aarde van zijn geboortedorp Geistingen.

Mijn schild en betrouwen zijt Gij, o God mijn Heer
op U zo wil ik bouwen, verlaat mij nimmer meer,
dat ik toch vroom mag blijven uw dienaar t’allen stond,
de tyrannie verdrijven, die mij mijn hart doorwondt.

Wilhelmus

Bron:

  • Hier Dynaso 1 september 1934
  • Vlaanderen in uniform 40-45 - Jan Vincx –
  • De memoires dr. Jan Rutten – geen datum vermeld

Jean Kellens – procureur des Konings te Tongeren 1940-1945

Geboren te Stokkem op 11 januari 1905, zoon van Hector Louis Victor, geboren te Hasselt op 16 januari 1874, ontvanger van belastingen en van Maria Barbara Catharina Gabriella Gilissen, geboren te Hasselt op 13 februari 1881. Hij was te Vorst op 5 september 1931 gehuwd met Yvonne Abeels, geboren te Tongeren op 4 juni 1909. Het diploma van doctor in de rechten behaalde hij aan de U.L.B. op 2 juli 1928. Hij werd benoemd tot substituut-procureur te Kortrijk op 13 oktober 1932 en rechter aan de rechtbank te Hasselt vanaf 1 februari 1934 om aldaar onderzoeksrechter te worden op 18 februari 1935 tot 23 mei 1939. Vanaf 24 mei 1939 was hij procureur des Konings te Tongeren en vanaf 15 maart 1945 substituut van de procureur generaal te Luik. Advokaat generaal was hij vanaf 17 juli 1954. Hij overleed te Luik op 24 september 1971.

Gedurende de oorlog 1940-1945 was hij een omstreden procureur des konings. De collaborerende organisaties zoals De Vlag en het V.N.V. vonden dat hij onvoldoende optrad tegen de partisanen die aanslagen pleegden op de leidende politici van de Nieuwe Orde.

Jean Kellens
Jean Kellens

Op 30 april 1945 stelde hij ten behoeve van de krijgsauditeur een verslag op over de aanslag die op hem gepleegd werd. Hierna volgt de volledige tekst van zijn verslag:

Heer Krijgsauditeur,

Naar aanleiding van uw verzoek d.d. 28 april 1945 heb ik de eer U hierna een uiteenzetting te laten geworden van de omstandigheden van de overval die in mijn woning plaats greep in den nacht van 13 op 14 augustus 1944 en van de waarschuwingen die ik voorafgaandelijk ontving.

In den loop der maand maart 1944 ontving ik een eerste waarschuwing vanwege de heer Grosemans, adjunct-griffier bij uw auditoraat die destijds in de omstreken van Brussel onderdook omdat hij door de Gestapo gezocht werd. Ik was sedert geruime tijd in verbinding met mijnheer Grosemans alsmede met het kommando van de B. N. B. (Belgische Nationale Beweging).

Mijnheer Grosemans had vanwege leden ener weerstandsgroepering vernomen dat ik slecht aangeschreven stond bij “De Vlag” van Antwerpen en dat ik mij kon verwachten aan een aanslag vanwege deze organisatie.

Vanaf dit ogenblik hield ik mij zooveel mogelijk op mijn hoede.

Ik weet niet, en denk zelf niet dat een aanslag die naderhand tegen mij beraamd werd, een rechtstreeks verband houdt met wat er bij “De Vlag” omging.

Op zekere dag op het einde der maand juni werd ik in de vroege morgen gewaarschuwd door bemiddeling van de heer kapitein-commandant Cruyts van Hasselt dat ik mij in de eerstkomende dagen mocht verwachten aan een aanslag en dat ik voorzichtig zou handelen met onder te duiken erbij voegend dat een overval waarschijnlijk bij nacht zou plaats vinden. Ik vernam slechts later dat mijnheer Cruyts op de hoogte gesteld werd door kapitein Van Ruyskensvelde van de rijkswacht te Hasselt, thans aangehouden wegens samenwerking met de vijand.

Van dat ogenblik af begaf ik mij slechts onregelmatig op het parket en overnachtte ik niet meer aan huis. Ik verliet gewoonlijk mijn huis wanneer het reeds donker was om elders te overnachten. Ik stelde de heer procureur generaal te Luik op de hoogte van het gevaar waaraan ik bloot gesteld was en vroeg om afgevaardigd te worden als substituut procureur generaal, wat onmiddellijk geschiedde.

Ik hoopte aldus aan het gevaar te ontsnappen en nam allerhande bijkomende maatregelen met dit doel.

Af en toe kwam ik naar Tongeren en vertoonde mij dan op de meest natuurlijke wijze in het openbaar.

Volledigheidshalve voeg ik hieraan toe dat mijnheer Cruyts niet alleen mij waarschuwde, maar terzelfdertijd mijnheer Van Oppen, thans kapitein bij de rijkswacht alhier en mijnheer Oyen, officier van de Gerechtelijke Politie die ook veiligheidsmaatregelen namen.

Ik waarschuwde ook adjudant Van Humbeek, bevelhebber der rijkswachtbrigade alhier hem vragende dat indien mijn echtgenote de rijkswacht ’s nachts moest opbellen om hulp te vragen hij dadelijk de mogelijke beschikbare manschappen naar mijn woning moest sturen omdat ik ook vreesde dat vrouw en kinderen zouden kunnen mishandeld worden indien ik niet ontdekt werd.

Mijn echtgenote hield zich ook op haar hoede, bleef halve nachten op teneinde de omgeving van de woning gade te slaan en in geval van gevaar de rijkswacht dadelijk te kunnen waarschuwen zoals afgesproken met deze laatste. Buiten mijnheer Van Oppen was de brigadebevelhebber alleen op de hoogte.

Ondertussen gebeurden verscheidene aanslagen tegen collaborateurs en werden ook zogenaamde vergeldings-maatregelen door Zwarten getroffen.

Een dezer laatste aanslagen was deze op de heer vrederechter Frère te Hasselt die gepleegd werd met de methode waaraan ik mij moest verwachten voor mij zelf.

Wij komen aldus tot op 12 Oogst, dag waarop een aanslag gepleegd werd tegen den oorlogsburgemeester van Millen.

Daar ik het slachtoffer niet kende dacht ik niet dat er noodzakelijkerwijze onmiddellijk gevaar voor mij zou ontstaan. Ik vernam deze aanslag terwijl ik toevallig in Tongeren in mijn woning aanwezig was. Ik waarschuwde een paar personen die ik ook min of meer in gevaar achtte en ging zoals het nog gebeurde bij een gebuur overnachten.

Tijdens de nacht, omstreeks 2 uur, hoorde ik mijn waakhondje blaffen want ik sliep slechts enkele stappen van mijn woning. Ik stond op en begaf mij naar het venster van mijn slaapvertrek vanwaar ik een groep mannen in de maneschijn uit alle richtingen terzelfdertijd zag op mijn woning afgaan. Ik schatte hun aantal op een vijftiental en bemerkte dat verscheidenen onder hen een mitraillette in de hand hielden.

Zodra ze mijn huis bereikten begonnen ze te bellen en te hameren op deuren en luiken tot wanneer mijn echtgenote het venster van haar slaapvertrek opende.

Zij was ook onmiddellijk gewaar geworden wat er omging en belde onmiddellijk de rijkswacht op. Er waren ongelukkig geen rijkswachters op de brigade maar de planton beloofde het mogelijke te doen om er te vinden en op te sturen.

Zodra mijn echtgenote aan het venster verscheen riep een der mannen in gebroken Duits uit: “Politzei, doe de deur open”.

Mijn echtgenote antwoordde: “ik geloof niet dat U van de politie zijt, alleman kan dat zeggen”. De man stond haar brutaal te woord en zei: “Wij zijn de politzei en als U niet onmiddellijk de deur opent, beuken wij deze in”.

Het antwoord was: “ik open niet”. Hierop volgde een bevel en de deur werd ingebeukt. Een groep mannen stormde het huis binnen terwijl een viertal de wacht hield in de tuin.

Een drietal kerels, waaronder het bendehoofd, eiste toegang tot het slaapvertrek van mijn echtgenote. Zij vroegen onmiddellijk waar ik was. Mijn echtgenote wilde geen antwoord geven zeggende dat zij eerst het doel van hun bezoek wenste te kennen. Dit konden ze natuurlijk niet dulden en ze zegden onder meer dat zij niet gekomen waren om vragen te beantwoorden enz…. Dit alles geschiedde onder bedreiging van wapens. Mijn drie kinderen waarvan er twee in een naburige kamer sliepen, werden uit hun bed gehaald en geterroriseerd.

De kerels doorzochten vruchteloos gans het huis. Het bendehoofd bleef aandringen bij mijn echtgenote om te weten waar ik was. Het is na lange tijd dat zij toegaf dat ik in Luik was. Toen moesten zij zijn adres in Luik kennen. Het is wederom slechts na lang aandringen dat mijn vrouw een adres gaf –- dit van het Hof van Beroep.

Toen moesten zij foto’s van mij hebben. Mijn vrouw beweerde geen te bezitten. Nieuwe bedreigingen volgden. Eindelijk werd toch een foto te voorschijn gehaald.

Tot slot zei het bendehoofd: “Ja we zullen U moeten meenemen”. Mijn echtgenote antwoordde: “’t is goed. Dan gaat U dat kind dat aan ’t sterven is, aan zijn lot overlaten” wijzende naar ons tweejarig zoontje dat waarlijk in levensgevaar was. Hierop bekeek de man het kind en begon de kwestie te bespreken met een paar bendeleden.

Er hadden zich ondertussen nog enkele incidenten voorgedaan; onze meid, de genaamde Maria Janssen uit Veldwezelt, in dienst sedert 18 april 1944, had bijna een zenuwcrisis gekregen van angst en was luidkeels aan een venster om hulp gaan roepen.

Ons ziek kindje moest wateren en mijn vrouw moest een pot uit een naburige plaats halen vergezeld van een der bendeleden die de loop van een zwaar pistool in haar rug hield.

Wanneer de discussie aan de gang was om te weten of mijn vrouw al dan niet zou meegenomen worden, ontstond een incident dat gelukkig een einde stelde aan het rechtstreeks gevaar voor mijn echtgenote.

Inderdaad, verscheidene Belgische gendarmen waren opgedaagd (meer dan drie kwartier na de aanvang van het toneel, die na twee sommaties gericht te hebben tot de kerels die rond het huis wandelden: “Handen omhoog of wij schieten” Er ontstond een vuurgevecht tussen de gendarmen en de overvallers.

Het scheen een echte en onaangename verrassing te zijn voor de bende. Het was een geloop door het ganse huis, vensters werden geopend, een paar kereltjes sloegen zelfs door de tuin op de vlucht. Ik hoorde bevelen geven. Er werd getelefoneerd vanuit de kamer van mijn echtgenote. De chef moest zich alzo bekend maken als zijnde Peters, chef van de Sicherheitsdienst Hasselt (S. D.). Hij telefoneerde eerst naar de Feldgendarmerie aan wie hij bevel gaf onmiddellijk ter plaatse te komen. Hij zei ondermeer dat hij bij procureur des Konings Kellens was en dat er geschoten was geworden. Dat een van hen gewond was door kogels van de Belgische gendarmen. Het gesprek kon nogal goed gevolgd worden door mijn echtgenote en gedeeltelijk door mij zelf. Ik bevond mij slechts op een zevental meters afstand en de vensters waren open. Uit dit gesprek bleek duidelijk dat de Feldgendarmerie niet wilde tussenkomen waarschijnlijk omdat de Duitse overheid liever achter de schermen bleef en niet officieel in de vergeldingsacties van collaborateurs en Gestapo wilde tussenkomen. Op een zeker ogenblik maakte Peters zich erg kwaad en schreeuwde bijna: “Ik geef U bevel van te komen”. Deze woorden schenen geen grote indruk te maken op de Feldgendarmerie.

Er werd vervolgens ook nog door Peters getelefoneerd naar de Belgische rijkswacht met bevel de rijkswachters onmiddellijk terug te roepen.

Het bekomen antwoord scheen ook niet bevredigend te zijn voor Peters die vervolgens oorlogsburgemeester Hanssen opbelde hem vragende van dadelijk te politie ter plaatse te sturen om bevel te geven aan de gendarmen zich dadelijk terug te trekken. Eindelijk werd een dokter opgebeld (dr. Renard) die ter plaatse kwam om de gekwetste te verzorgen. Naderhand werd dr. Rubens uitgenodigd de wonde te radiografieëren. Dank zij de tussenkomst van deze dokters werd de naam van de gewonde Purnot van Maaseik ook bekend.

Het laat geen twijfel dat indien er geen gekwetste geweest was het ganse gezelschap spoedig zou vertrokken zijn maar er diende zorgen toegebracht. Mijn echtgenote kreeg bevel de eerste zorgen te geven. Zij moest ether en linnen bezorgen enz…. Peters vroeg haar brutaal wanneer zij een fles ether – steeds onder bedreiging- te voorschijn haalde: “Is het wel ether”. Het antwoord luidde: “Riek dan” wat hij ook deed.

Idem voor het linnen: “is het wel zuiver genoeg “ antwoord: het is wel goed voor mijn kinderen, dan zal het wel goed genoeg zijn voor U enz.

Een afvaardiging van de politie van Tongeren kwam ter plaatse en gaf bevel aan de rijkswacht om te vertrekken. Ik hoorde duidelijk dat zij aan de rijkswachters het verwijt maakten van opgetreden te zijn. De rijkswacht was aangevoerd door Hubert Van Tongerloo, eerste opperwachtmeester, thans te Veurne die zich bijzonder kranig heeft gedragen. Ik denk zelfs dat het aan zijn optreden te danken is dat de gevolgen van de overval in de eerste plaats voor mijn echtgenote niet erger geweest zijn.

De bende heeft zich meer dan anderhalf uur in mijn huis opgehouden en heeft er alle plaatsen doorzocht.

Verscheidene voorwerpen werden gestolen zoals mijn rijwiel (merk B. S. A. zo goed als nieuw), een lederen portefeuille, handschoenen en nog andere voorwerpen.

Voor wat het rijwiel aanging zei Peters aan mijn echtgenote dat hij het meenam als vergelding voor de opgelopen verwonding van één hunner.

De bende was samengesteld uit mannen in zwart uniform (met groen biesje) en een paar gasten in burgerkledij met een klak als hoofddeksel.

Mijn echtgenote heeft de meeste leden gezien doch denkt niet in staat te zijn om een ervan – buiten Peters – te herkennen. Een eerste maal wanneer zij verplicht werd een mijner foto’s ter hand te stellen beweerde ze dat zij deze op het gelijkvloers moest zoeken. Zij moest dan ook naar beneden gaan – steeds onder bewaking – maar vooraf werd dit door Peters aangekondigd die riep: “mevrouw gaat naar beneden komen” waarop verscheidene zwarten zich onder de voeten uitmaakten en een der burgers die klein van gestalte was, zijn pet op zijn ogen op om niet herkend te worden.

De tweede maal was wanneer zij Purnot moest helpen. Deze laatste vertoonde een wonde aan de voet. Tussen 4 en 5 uur vertrokken de laatste mannen die deelgenomen hadden aan de expeditie. Dat deze tot doel had mij om het leven te brengen is mijns inziens duidelijk.

Als voornaamste redenen haal ik aan:

  1. Dat ik verwittigd werd dat ik het voorwerp van een aanslag – die op mijn leven gemunt was – zou worden.
  2. Het voorgaande van de heer rechter Frère
  3. Indien het slechts om een eenvoudig aanhouding zou gegaan hebben, zouden de Feldgendarmen in uniform meegekomen zijn en zouden deze laatsten zeker ter plaatse gekomen zijn zonder tegenstribbelen wanneer het Peters telefonisch vroeg.
  4. Het optreden zou niet in volle nacht gebeurd zijn. Inderdaad, indien Peters en consoorten dachten dat ik werkelijk aan huis was (en zij hadden alle redenen om het geloven daar ik ’s namiddags en ’s avonds door de straten van Tongeren gewandeld had) dan hadden zij zich met meer gemak in de vroege morgen bv. dan wel in volle nacht aangemeld.
  5. De optreders zouden bij de aanvang van de overval – bijzonder in tegenwoordigheid van weigerachtige houding van mijn echtgenote – en gezien mijn hoedanigheid van procureur des Konings hun eigen hoedanigheid duidelijk bekend gemaakt hebben en zelf de Feldgendarmerie erbij gehaald hebben. Wat mijn vrouw hun voorstelde (ik had haar op voorhand deze raad gegeven, wetende dat de zogenaamde vergeldingsmoorden anoniem geschiedden, gevolg door een bericht in de bladen: “ Bandieten hebben….uit zijn woning ontvoerd en vervolgens vermoord…….”
  6. Wanneer in de loop van de volgende dag magistraten, mijnheer Rubens dd. Procureur in Hasselt en mijnheer Kemp, thans vrederechter, zich, om inlichtingen te bekomen zich op de Feldkommandantur aanmeldden, beweerde de Verwaltungschef Böhme dat hij van niets afwetend was. Hij voegde er nochtans aan toe dat hij zelf voor opdracht had de aktiviteit der leden van de Limburgse rechtbanken in ’t oog te houden en dat hij moest op de hoogte gesteld worden van elk officieel optreden tegen magistraten wat hier niet het geval geweest was.

Na het vertrek van de ongewenste bezoekers vermeed ik mij te laten zien en liet een briefje geworden aan mijn echtgenote om te vragen dat zij de gerechtelijke politie van Luik zou opbellen opdat een zestal gewapende inspecteurs ter plaatse een onderzoek zouden komen instellen en opdat zij alles klaar maken voor een spoedige afreis van de ganse familie. Ik vreesde inderdaad voor vergeldingsmaatregelen tegen mijn vrouw en kinderen.

Rond 7u30 kwam een wagen van de gerechtelijke politie van Luik met een zestal manschappen. Zij stelden “pro forma” een vlug onderzoek ter plaatse in terwijl ik onopgemerkt plaats nam in de wagen die spoedig erna met omwegen Luik bereikte waar ik verslag ging uitbrengen bij de heer procureur-generaal.

Mijn familie, met inbegrip van ons ziek kindje, vertrok enkele ogenblikken later naar Brussel via Hasselt met de wagen van de dokter die onze kleine verzorgde.

Echtgenote en kinderen bleven tot de dag der bevrijding in Brussel en vertoonden zich slechts weinig op straat. Het was een moeilijk tijdstip in Brussel op gebied van ravitaillering onder meer in melk wat ons ziek kindje Yves, geboren op 7 juli 1942, veel moest gebruiken. Het overleed op 17 september 1944.

Dit werd enkel aangestipt om te wijzen op de moeilijke toestand van ons leven gedurende de enkele weken tijdens dewelke wij moesten onderduiken als gevolg van de optreding van de bende Peters en consoorten.

Tijdens onze afwezigheid is de Gestapo van Antwerpen tot een huiszoeking in onze woning overgegaan en heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt om allerhande voorwerpen te ontvreemden, zoals lijnwaad, beddegoed, kledingstukken, ja zelfs schrijfpapier.

Er dient aangestipt dat deze huiszoeking geen rechtstreeks verband houdt met het optreden van de bende Peters. 0p het eerste zicht zou men zich kunnen afvragen of het geen opgemaakt spel was om te kunnen wijsmaken dat ik van bepaalde feiten verdacht werd waarvoor ik in de bewuste nacht reeds opgezocht werd maar dit schijnt geenszins het geval te zijn. Had men mij opgezocht voor een welbepaalde zaak zou een huiszoeking plaats gehad hebben teneinde documenten te ontdekken. In werkelijkheid is dit niet gebeurd in de nacht van 13 augustus; zo alle plaatsen doorzocht werden was het enkel om mij te ontdekken en vervolgens om enkele voorwerpen te ontvreemden doch er werd niet in private papieren gesnuffeld. Wat wel het geval was vanwege de Gestapo die een tiental dagen later een huiszoeking verrichtte in verband met feiten die naderhand tegen mij ontdekt werden en waarvoor de heren Albert, onderzoeksrechter en Kemp, substituut aangehouden werden.

Het vervolg van het verslag van 30 april 1945 hebben we niet teruggevonden.

Er zijn ons maar twee personen bekend die aan de overval op procureur Kellens deelgenomen hebben met name Raymond Peters en Pierre Purnot, beiden uit Maaseik. Eerstgenoemde vluchtte bij de bevrijding naar Duitsland waar hij overleed rond 2001. Pierre Purnot werd door de krijgsraad van Tongeren veroordeeld maar werd na zijn vrijlating een goede burger. Hij overleed te Maaseik op de Belgische nationale feestdag 21 juli 2003. 0p zijn overlijdensbericht in de pers staat vermeld dat hij lid was van Kristelijke Beweging van Gepensioneerden en van Ziekenzorg.

Bron:

  • Archief Maurice Albert

Geschiedenis van luitenant De Windekring

In tegenstelling tot de Vlaamse soldaten en reserve-onderofficieren verbleven de officieren en onderofficieren uit het actief kader gedurende de Tweede Wereldoorlog in gevangenschap in Duitsland en wel in volgende Oflags:

II A Prenzlau
III A Lückenwalde
IV C Tiborg
VII B Eichstadt
VIII C Juliusburg
IX A.Z. Rotenburg
XVIII B Wolfsberg

Tijdens hun gevangenschap zochten zij uiteraard naar alle soorten activiteiten. Zo werd op 19 september 1940 in het kamp Tiborg een culturele kring opgericht die de naam kreeg van luitenant Dewinde-kring. Luitenant De Winde was een vooruitstrevend Vlaams officier die tijdens de Eerste Wereldoorlog sneuvelde.

De standregels van de Lt.De Winde-kring

I. Oorsprong - De luitenant De Winde-kring is gegroeid uit de grote culturele nood van de officieren-Vlamingen in ballingschap.

II Leden

De luitenant De Winde-kring groepeert al de actieve offcieren Vlamingen die in zich de behoefte gevoelen aan een hogeropgevatte en meer verfijnde Vlaamse levensuiting.

  1. De leden zijn hun eed van trouw aan de koning gezworen trouw.
  2. De leden betreuren de voorwaarden waarin de Vlaamse officieren leven moeten. Zij schrijven dit toe aan: a. het onbegrip van militaire overheden ten overstaan van elke uiting van de Vlaamse volksaard. Daaraan wijten zij dan ook de terughoudendheid en het schijnbaar gebrek aan initiatief vanwege de Vlaamse officieren. b. aan de onwetendheid en onverschilligheid en aan een leemte in de culturele vorming van vele officieren.
  3. De leden beschouwen de weermacht als een levensuiting van het volk en zijn van oordeel dat de kloof tussen de weermacht en volk moet verdwijnen. De weermacht maakt deel uit van de volksgemeenschap.
  4. De leden zijn er van bewust dat ze in het leger de vertegenwoordigers zijn van een volk dat niet alleen drager is van van een ongemeen hoge cultuur maar daarenboven nog het grootste gedeelte van de bevolking van België uitmaakt.
  5. De leden aanzien de taal als de maatstaf van hun cultuur.

III Doel

  1. Het doel van de kring is het leven der leden naar binnen meer te verdiepen en mooier te maken en naar buiten te verfijnen.
  2. In grondbeginsel behartigt de kring noodzakelijk de culturele en morele belangen der leden.
  3. De kring wil zijn leden bekwaam maken om hun eigen rol te vervullen in het nieuwe land: de taak van intellectueel gans ten dienste der volksgemeenschap waartoe hij behoort. De kring wil een elite van Vlaamse officieren tot stand brengen.

IV Verplichtingen der leden

  1. De leden moeten de grondige kennis der Nederlandse taal bezitten of ze verwerven.
  2. Zij verbinden zich er toe zich steeds van een keurig Nederlands te bedienen en te eisen dat alle achtelijke betrekkingen met hen in even keurig Nederlands gebeuren.
  3. De leden moeten zich de Vlaamse cultuur in al haar uitingen eigen maken en beleven. Al wat de verspreiding en de cultuur kan bevorderen steunen zij in de mate van het mogelijke.
  4. Door hun gedrag tonen de leden dat ze zich bewust zijn van hun eigen waarde en van het volk dat ze vertegenwoordigen.

V Werving

De leider beslist over de werving van een nieuw lid. Elke aanvraag tot lidmaatschap moet gesteund zijn door twee peters die borg staan voor het nieuwe lid. De leider beslist over de schrapping van een lid.

VI Hulpmiddelen

De werking van de kring zal voortdurend zijn. Ook zullen boekerij, leergangen, uitstapjes, voordrachten met of zonder lichtbeelden, muziekuurtjes, feestzittingen ingericht worden. De leden verlenen hun medewerking daartoe. De totale verantwoordelijkheid der inrichting ervan berust bij de leider van de kring.

VII Bijzonderheden

  1. De periode der ballingschap wordt beschouwd als een voorbereidingsperk. De werking van de kring zal later in dezelfde geest worden voortgezet doch aangepast aan de nieuwe voorwaarden.
  1. Gedurende de ballingschap worden ook de reserve-officieren opgenomen in de kring.

*Tiborglager 19.9.1940
De dag der stichtingsvergadering

Bijvoegsel aan 3 van het doel

De leden belijden volgende overtuiging:

  1. 100 % rasecht Vlaming zijn, bewust van hun kultuur van rasverwanting met de andere Germaanse volkeren.
  2. Positief voorstander zijn van het vestigen in Vlaanderen van de Nieuwe Orde op nationaal-socialistische grondslag. Deze overtuiging, niet enkel toegedaan zijn, maar ook belijden, na de vrijlating, in daden omzetten.
  3. Diep overtuigd zijn dat enkel alleen een Duitse overwinning in de huidige oorlog het Vlaamse volk kan toelaten in de Nieuwe Orde op te gaan en te bloeien. Omgekeerd, aannemen dat een Engelse zege een onoverwinbaar beletsel zou zijn voor de Volkse welvaart van Vlaanderen.

Aan dit minimumprogramma valt niet te tornen.

Luckenwalde
22.2.1941

De leider H. Verreidt

Punt 3 van dit bijvoegsel ging ver in wat we noemen de collaborende richting en was er oorzaak van dat er 32 van de officieren getekend hadden, hun lidmaatschap introkken.

Rangschikking per wapen en per graad van de officieren die getekend hadden en nadien ontslag namen:

  • I Getekend
Wapen O/luit. Luit. Capt. Capt.C Majoor Lt. Kol. Totaal
Infanterie 45 41 2 5 1 94
Cavalerie 1 1 2
Arillerie 4 3 1 3 1 12
Genie 3 2 1 1 7
Luchtmacht 1 1 1 3
Transport 2 2 4
I.F.M. 1 1
Intendance 1 1
Administratie 7 2 9
Boekhouding 2 1 3
Muziekkorps 2 2
67 53 4 11 2 1 138
  • II Getekend – Ontslaggenomen te Luckenwalde
Wapen O/luit. Luit. Capt. Capt.C Majoor Lt. Kol. Totaal
Infaanterie 10 16 26
Artillerie 2 2
Genie 1 1
Transportkorps 1 1
Administratie 1 1
Boekhouding 1 1
13 19 32
Totaal 80 72 4 11 2 1 170

Volgens de gegevens van het archief “Centrum Tweede Wereldoorlog “ kwamen 151 officieren terug naar België.

De meeste officieren die terugkwamen bekleedden een functie in de rangen van bewegingen en organisaties die de Nieuwe Orde ondersteunden. Een aantal trad toe tot het verzet. De krijgsraden en hoven waren na de bevrijding onverbiddelijk en deelden zware straffen uit. Het is ons bekend dat sommigen na veel moeilijkheden terug in het officierenkader opgenomen werden.

In het archief van de heer Maurice Albert, voormalig voorzitter van het Hof van Beroep te Luik, vonden we heel wat briefwisseling tussen hem en de heer Martinus Geelen, geboren te Beverst op 23 maart 1910, voormalig onderluitenant van het 34ste Linieregiment, tijdelijk lid van de luitenant De Windekring maar gedurende 8 maanden actief in het verzet.

Wij vatten deze briefwisseling in ’t kort samen:

Tijdens de 18daagse veldtocht, op 20 mei 1940, werd onderluitenant Martin Geelen te Ertvelde bij Gent ingevolge een ongeval aan zijn linkerknie gekwetst. Achtereenvolgens verbleef hij in de hospitalen te Mariakerke, Brugge, Brussel en het Duitse hospitaal te Edingen. In maart 1941werd hij als krijgsgevangene overgebracht naar Duitsland en meer bepaald naar OFLAG 9 AZ te Rothenburg an der Fulda. Op 11 juni 1941 kwam hij in OFLAG III A te Luckenwalde terecht. Na kennis genomen te hebben van de standregelen van luitenant De Windekring en op advies van luitenant-kolonel Van Coppennolle, oudste officier in het kamp, sloot hij reeds op het einde van de maand juni 1941 aan bij de luitenant De Windekring.

Door bemiddeling van Gerard Romsée, secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid en onder de verplichting zich ter beschikking te stellen van de Openbare Besturen,keerde hij op 8 augustus 1941 terug naar België. Hij stelde kort na zijn terugkeer vast dat het met de luitenant De Windekring de verkeerde richting uitging en bij aangetekend schrijven nam hij op 18 november 1941 ontslag in de Kring.

Na cursussen gevolgd te hebben in de politieschool te Deurne en na geslaagd te zijn in het uitgangseksamen, werd hij op 16 februari 1942 opgenomen in de rijkswacht.

Een korte periode was hij in de rijkswacht te Tongeren actief bij een bijzondere brigade ter bestrijding van de sluikslachting om nadien in 1943 en gedeeltelijk 1944 districtcommandant te worden van de rijkswacht te Genk.

Heel veel leden van de rijkswacht in Limburg traden toe tot het verzet. Dit was ook het geval bij de rijkswacht te Genk waar Lucien Bernard Meganck een belangrijke rol speelde. Op 11 augustus 1944 werd hij aangehouden en stierf op 27 november1944 in het concentratiekamp van Neuengamme. Wellicht kwam commandant Geelen onder invloed van de verzetsdaden van zijn ondergeschikte rijkswachters want van januari 1944 tot september 1944 was hij aangesloten bij de inlichtingsdienst Zero en de spionagedienst M 12 (Intelligence Service) waarvan onderzoeksrechter Maurice Albert de leider was.

Bij de bevrijding, in september 1944, werd hij bij de rijkswacht ontslagen en bij beslissing van de minister van Landsverdediging van 17 mei 1945 uit het leger gezonden.

Belangrijke personen zoals Lepez, kapitein-commandant van de rijkswacht te Hasselt en onderzoeksrechter Albert uit Tongeren, zijn onderluitenant Geelen blijven steunen zoals blijkt uit hun brieven van 31 oktober 1944 en 7 november 1944.

Door de krijgsraad te Antwerpen werd onderluitenant op 26 juli 1946 veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar en de militaire afzetting. Tegen dit vonnis ging hij in beroep en het krijgshof te Luik sprak hem op 8 januari 1947 op alle punten volledig vrij met behoud van zijn burgerrechten. Voor een periode van tien jaar kreeg hij een militair pensioen.

Een aantal collega’s met een gelijkaardig dossier werden terug in het officierenkorps opgenomen. Waarom dit voor onderluitenant Geelen niet gebeurd is, duidt wellicht op willekeur van de militaire commissies waarvoor hij verschenen is.

Om een inkomen te verwerven voor zijn gezin nam hij de taak aan van kerkwachter in de kathedraal van Antwerpen. Hij overleed te Deurne op 1 maart 1974. De leeftijd van 64 jaar haalde hij net niet.

Bron:

  • Archief Centrum Tweede Wereldoorlog
  • Briefwisseling tussen Martin Geelen en Maurice Albert

Vader Lambert en zoon Mathieu Rutten betalen zware tol

Tijdens de Tweede Wereldoorlog baatte mijn stamgenoot Lambert Rutten, geboren op 8 november 1885 en de zoon Mathieu, geboren 19 augustus.1920, de boerderij Katert te Heel uit. Deze boerderij is gelegen achter de Heelderpeel, links van de Napoleonsweg. Met zijn vrouw Theodora Jorissen had Lambert tien kinderen waarvan drie kloosterzuster werden.

Toen de Duitsers ook in Nederland de jonge mannen verplichtten om in Duitsland te gaan werken, waren er velen die hieraan geen gevolg gaven en onderdoken. Door aannemer-timmerman P.H.M. Linssen uit Beegden werden in de bossen tussen Beegden en Baexem in de omgeving van het klooster Exaten, houten barakken opgericht bestemd om onderdak te geven aan joden en aan onderduikers. Landbouwer W. H. Heber uit Heel, geboren op 26 juni 1890, bouwde in de buurt van zijn boerderij een schuilplaats voor onderduikers. Medewerking werd verleend door vader Lambert Rutten en zoon Mathieu van Katert uit Heel, C.H. Delissen uit Beegden, W. J. Meevissen uit Horn, R Roosjen en F.W.G.Verbruggn uit Roermond. Kapelaan L.J.A.Theunissen uit Grathem, kapelaan P.J.H. Coenen uit Heel en pater L.A. Bleys uit Roermond namen de geestelijke verzorging voor hun rekening. De onderduikers werden vrijpostig en trokken naar de kermis waar ze het lied zongen “En dat we onderduikers zijn, willen we weten” enz.

De in Duitsland geboren en in Horn wonende statenloze Schmitz wandelde regelmatig door de bossen waar hij onderduikers ontdekte. Hij vertelde zijn bevindingen aan de N.S.B.-er G. H. Hella, een caféhouder uit Roermond en aan A. Roselle, hoofd van de Roermondse politie. De Sipo van Maastricht werd ingeschakeld. Een commando waartoe Ströbel, Nitsch en Konrad behoorden, kamde op 8 september 1943 de bossen vanaf het klooster van Exate tot voorbij Beegden uit. 18 personen werden aangehouden waaronder een aantal onderduikers. Een van hen had een dagboek bijgehouden en dit werd noodlottig voor de landbouwers W.H. Heber en Lambert Rutten en diens zoon Mathieu. Op 17 september 1943 werden W.H. Heber en Mathieu Rutten aangehouden en opgesloten in de gevangenis van Maastricht. Enkele dagen later werd vader Lambert Rutten naar Maastricht ontboden om voor de Sicherheitsdienst te verschijnen. Hij werd aldaar in de gevangenis opgesloten.

Mathieu Rutten
Mathieu Rutten

Vader Lambert en zoon Mathieu werden op 7 oktober 1943 overgebracht naar het kamp van Amersfoort waar vader Lambert op 7 oktober 1944, na een jaar gevangenisschap, in vrijheid werd gesteld. Omwille van de oorlogsomstandigheden kon hij niet naar Heel terugkomen. Tot overmaat van ramp moest hij om een opgelopen breuk geopereerd worden in het Rode Kruisziekenhuis in Rotterdam waar hij een verpleger leerde kennen die ook gevangen had gezeten in het kamp van Amersfoort. Deze verpleger zorgde ervoor dat, Lambert opgevangen werd in een familie te Heemstede. Uiteindelijk belandde hij op 31 mei 1945 terug in Heel.

De zoon Mathieu kwam op 5 juni 1944 terecht in het concentratiekamp van Vught waar hij het nummer 10235 kreeg.

We namen kontakt met het Rode Kruis van Nederland dat ons een verslag meedeelde omtrent het onderzoek dat op 15 december 1949 over Mathieu Rutten ingesteld werd. Hierna volgt het verslag van het onderzoek:

  1. Mathieu Rutten werd uit het concentratiekamp van Vught op 6 september 1944 naar Sachenhausen gedeporteerd als gevangene met nummer 99.736. Na februari 1945 is betrokkene niet meer in het concentratiekamp gesignaleerd en moet worden aangenomen dat hij op transport is gesteld.

  2. Volgens de verklaring van J. H. A.van Hoof uit Bergen op Zoom werd betrokkene in februari 1945 op transport gesteld.

    Betrokkene heeft geen deel uitgemaakt van de februari-transporten naar het concentratiekamp van Buchenwald, Flossenburg en Mauthausen en moet derhalve in Bergen-Belsen zijn terechtgekomen.

  3. De transporten naar “Lager II” in het kamp Bergen-Belsen vonden plaats op 4, 6, 8, 19 en 26 februari 1945.

  4. De toestanden in Bergen-Belsen, in ’t bijzonder in “Lager II” waren volgens de verklaringen van representanten en rapporten van de UNRRA onbeschrijfelijk slecht. Honderden mensen stierven per dag. De registratie van doden werd slechts tot 4 april 1945 bijgehouden. Eerst op 1 juni 1945 kon weer gesproken worden van een behoorlijke registratie der nog levenden in dit kamp.

  5. Na aankomst der (sub 3) genoemde transporten, waartoe niet-Joodse Nederlanders hebben behoord, bekend en wel naar Ak. Hamburg en Ak. Bremen/Farge (cdo Kl.Neuengamme), Ak. Lauingen (cdo Kl.Dachau) en Ak.Pöli (cdo Kl.Stutthof). Er zijn geen aanwijzingen dat betrokkene tot één van deze transporten behoorde.

  6. Alle Nederlanders die na de bevrijding (15 april) Bergen-Belsen hebben verlaten, zijn bekend en geregistreerd.

  7. Dientengevolge moet worden aangenomen, dat betrokkene: a. inderdaad naar Bergen-Belsen is getransporteerd b. in lager “II” aldaar werd ondergebracht c. niet weer op transport is gesteld en d. niet levend Bergen-Belsen heeft verlaten

Conclusie:

Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat Mathijs Jan Antoon Rutten geboren te Heel op 9.8.1920 te Bergen-Belsen is overleden en wel niet eerder dan 5 april 1945 doch uiterlijk op 31 mei 1945.

’s Gravenhage, 15 december 1949
Afd. Doc. Opsporing

W. Zwart
Oud-gevangene kamp Bergen-Belsen

Zijn overlijden werd vermeld in de Nederlandse Staatscourant van 16 november 1950.

De gebuur W.H. Heber overleed in het concentratiekamp van Mauthausen op 25 maart 1945.

De bron van dit verhaal komt uit het boek “Het verborgen front” geschreven door A.P.M.Cammaert en uitgegeven in 1994 door Eisma B.V. Leeuwarden-Mechelen 905, het Nationaal Archief in Den Haag en het Nederlandse Rode Kruis, Den Haag en het boek van Christiaan Clout “Het kerkdorp Heel in oorlogstijd 1940-1945” uitgegeven einde 2003.

Generaal Schack mislukte

Na de landing van de geallieerden op 6 juni 1944 in Normandië duurde het toch nog geruime tijd vooraleer de Duitsers teruggedreven werden naar het oosten. Het was een vernederende en paniekerige terugtocht van een leger dat in mei 1940 als onoverwinbaar werd beschouwd.

Generaal Schack
Generaal Schack

Op 4 september 1944 bevond zich generaal Erich Brandenberger, opperbevelhebber van het 7de Duitse leger in zijn hoofdkwartier op het kasteel te Heks waar hij aan generaal Friedrich August Schack, die eveneens aanwezig was, het opperbevelhbbersschap van het LXXXI Armeekorps toevertrouwde. Hij kreeg als opdracht een verdedigingslinie uit te bouwen op de lijn Charleroi-Leuven. Dit opperbevelhebbersschap was een giftig geschenk want generaal Schack had met drie divisies die tot het LXXXI Armeekorps behoorden, geen contact. De samenstelling ervan was als volgt:

  1. een hoofdkwartier te Kortessem
  2. de 353 ste Infanteriedivisie (in reorganisatie te Eindhoven)
  3. de Kampfgruppe Viebig te Leuven
  4. de verkenners van de 116de Pantserdivisie te Waver
  5. de 116de Pantserdivisie te Gembloux
  6. de 347ste Infanteriedivisie te Namen
  7. in reserve te Tienen: de 105de Pantserbrigade

De Kampfguppe Viebig was de beste eenheid van zijn corps.

Alle eenheden van het LXXXI Armeekorps kregen bevel zich in de nacht van 7 op 8 september 1944 achter de Maas terug te trekken. De 347 ste infanteriedivisie deed dit in de richting van Maastricht en de 116de Pantzerdivisie in de richting van Visé.

Wij gaan ervan uit dat deze twee laatst genoemde divisies in de nacht van 7 op 8 september 1944 vertrokken zijn vanuit Tongeren dat ‘s anderendaags door lichte Amerikaanse tanks van het 113th Cavalry Reg. SqMecz bevrijd werd zonder dat er een schot gelost werd.

Op 21 september 1944 tijdens de gevechten rond Aken werd generaal Schack omwille van strategische militaire meningsverschillen van zijn opperbevelhebbersschap ontheven en vervangen door de generaal van de Infanterie Köchling.

Bron:

  • Friedrich August Schack, Die Kämpfe des LXXXI Armeekorps von 4-21 September 1944 Das Schicksal Aachens in Herbst 1944, in Zeitschrift des Achener Geschichtsverein, 66/1954 en 67/1955 - Bisschöflich Diözesan Bibliothek Mozartstrasse 7 Aachen.
  • Kriegstagebuch van het LXXXI Armeekorps – Militär Archiv Freiburg

Majoor Matthaeas… de beul van Roermond

Begin december 1944 kreeg de Duitse 344 ste Infanteriedivisie van generaal-majoor Goltsch de sektor tussen Venlo en Roermond toegewezen. Deze divisie was erg gehavend en werd daarom versterkt door Fallschirmjägerregimenten.met ondermeer het 24ste regiment van Oberst (kolonel) Hübner. Ongelukkig kwam Roermond onder kontrole van de zo gevreesde officier, de toen 33-jarige Ulrich Matthaeas, majoor en kommandant van het 1ste Bataljon Fallschirmjäger. Samen met de Grüne Polizei maakte hij jacht op weerbare mannen die als franc-tireurs werden beschouwd en volkenrechtelijk moesten terecht gesteld worden. Trouwens, omtrent terechtstellingen had hij zijn brutaliteit reeds bewezen in Opglabbeek op 11 september 1944 waar 6 gijzelaars-weerstanders door het standgerecht waarvan hij voorzitter was, ter dood veroordeeld en terechtgesteld werden. Ook te Kinrooi was hij op 17 september 1944 voorzitter van het standgerecht ten huize van onderwijzer Thomas Brouns dat twee Duitse deserteurs, Pierre Silkens en Hubert Bosmans (beiden van Kinrooi) ter dood veroordeelde. Zij werden ter plaatse onmiddellijk terechtgesteld.

Majoor Matthaeas
Majoor Matthaeas

In de nacht van Kerstmis 1944 werden, ingevolge verraad, 10 mannen in een school in Roermond onder een vloer gehaald. Het te velde opgerichte Standgericht onder het voorzitterschap van majoor Matthaeas veroordeelde de aangehouden jongens tot de doodstraf. Twee Nederlanders, aangehouden tijdens een razzia, een Pool en een Duitse deserteur kregen eveneens de doodstraf. 14 personen werden te Elmpt (eerste dorp op Duits grondgebied) op tweede kerstdag terechtgesteld. De ter dood veroordeelden hadden geen enkele daad gesteld tegen de Duitse bezetting. Van franc-tireur was er helemaal geen sprake.

Bij het vernemen van deze terechtstellingen brak er bij de Roermondse bevolking een panische angst uit. Niemand durfde nog onderduiken. Er was maar één alternatief: zich melden bij de Duitsers. Gedurende twee dagen verzamelden de Fallschirmjäger van majoor Matthaeas ongeveer 3000 Roermondse mannen. Zij werden allen naar Duitsland gedeporteerd daags voor oudejaarsavond 30 december 1944.

Na de oorlog werd majoor Matthaeas opgespoord en zelfs op 5 juli 1945 ondervraagd. Door achteloosheid van zijn bewakers kon hij ontsnappen. Hij leefde lange tijd onder een valse naam en toen men zijn verblijfplaats ontdekte, was het niet meer mogelijk hem te berechten. Wel erkende de Duitse justitie dat de ex-majoor zich aan strafbare feiten had schuldig gemaakt maar moord kon men hem niet ten laste leggen.

Bronnen:

  • Persoonlijk gesprek met Jan Van Lieshout augustus 2004
  • P. J.H. Baghus De slag om de Roerdriehoek – Van Gorcum – Assen 1981
  • A.J. van der Leeuw, Ulrich Matthaeas zo vrij als een vogel in dagblad De Limburger Heerlen van 2.9.1978.
  • Willy Alenus – Bloedige nazomer 1944 in Limburg

De Amerikaanse Ruttenstamgenoten en Wereldoorlog II

Op het einde van de 19de eeuw trokken heel wat Rutten famililies vanuit Belgisch en Nederlands Limburg naar Amerika waar zij zich als landbouwers vestigden in de Staten Nebraska, Noord- en Zuid Dakota, Missouri en Minnesota. Hun kleinzonen ontsnapten niet aan de Tweede Wereldoorlog. Van een drietal zijn we zeker dat ze hun leven gaven om Europa, maar ook om ons de democratie terug te geven.

  1. Vincent Schwartz, geboren te Castlewood (S. Dakota) op 2 november 1923, sneuvelde op 18 februari 1944 tussen Sicilië en Nettuno in Italie. Hij ligt begraven op het Amerikaans kerkhof van Sicily-Roma.

Zijn ouders: Henri Schwartz, geboren op 19 januari 1892, overleden op 21 april 1980, gehuwd met Anna Rutten, geboren op 30 april 1896.

Zijn grootouders (langs moederskant): Jan Renier Rutten, geboren te Beegden (Nederlands Limburg) op 8 augustus 1854, overleden te Larchwood (Iowa) op 2 mei 1902, gehuwd met Maria Gertrude Clerx, geboren te Beegden (Nederlands Limburg) op 8 april 1868, overleden te Larchwood (Iowa) op 16 augustus 1955

  1. Arnold Kleve, geboren op 28 december l923, (Missouri) sneuvelde te Walsdorf-Diekirch (Luxemburg) op 18 september 1944. Hij ligt begraven op het Amerikaans kerkhof te Henri Chapelle.

Zijn ouders: Walther Kleve, geboren op 1 mei 1895, overleden op 26 juli 1958, gehuwd met Cecilia Rutten, geboren op 25 juli 1899.

Zijn grootouders (langs moederskant) Peter Rutten, geboren te Nunhem (Nederlands Limburg) op 25 februari 1868, overleden op 27 november 1954, gehuwd met Henriette Marie Theeuwen, geboren op 15 januari 1874 en overleden op 8 december 1951.

  1. **Robert Rutten, **geboren te David City (Nebraska) op 26 mei 1923, sneuvelde te Strauch-Monschau (Duitsland) op 10 december 1944. Hij ligt begraven op het Amerikaans kerkhof te Henri-Chapelle.

Zijn ouders: Theodoor Rutten, geboren op 26 november 1896, overleden in december 1981, gehuwd met Elisabeth Lettellier, geboren op 28 augustus 1896 en overleden te David City (Nebraska) op 10 augustus 1990.

Zijn grootouders: Peter Rutten, geboren te Nunhem (Nederlands Limburg) op 25 februari 1868, overleden op 27 november 1954, gehuwd met Henriette Marie Theewen, geboren op 15 januari 1874 en overleden op 8 december 1951.

Arnold Kleve en Robert Rutten waren twee neven.

Arnold Kleve
Arnold Kleve

Vincent Schwartz
Vincent Schwartz

Robert Rutten
Robert Rutten

Het Amerikaans kerkhof te Henri-Chapelle, gelegen op de weg Luik-Aken, werd als voorlopig kerkhof opgericht op 28 september 1944. De volledige bouw kwam klaar in 1960. De oppervlakte bedraagt 23 Ha. Niet minder dan 7.989 Amerikanen liggen er begraven. Het merendeel van hen sneuvelde bij de verovering van Duitsland op het einde van 1944 en het voorjaar 1945. Ook rusten er de Amerikaanse piloten die in de streek omkwamen. Zo is er het graf van de officier met de hoogste graad, Brigade-Generaal Federick W. Castle van de Amerikaanse luchtmacht die op 24 december 1944 neergeschoten werd.

Een vierde Amerikaan - maar niet stamgenoot uit Californië, sneuvelde eveneens tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het gaat over:

**Leo Rutten, **geboren te…. op 28 augustus 1918, sneuvelde op 13 april 1943 en ligt begraven op het Noord Afrikaans Amerikaans kerkhof te Cartago in Tunesie.

Zijn ouders: John Henry Rutten, geboren te Lichtsfield (Staat Minnesota) op 9 juni 1878, overleden op 22 november 1967, gehuwd op 25 november 1902 te Cologne (Staat Minnesota) met Maria Catharina Hilgers, geboren op 25 november 1902 en overleden op 22 juli 1948.

Zijn grootouders: Fransz Michael Rutten, geboren te Hillisberg (Selfkant) op 21 maart 1842, overleden te Rutten-Crary (N. Dakota) op 12 januari 1900, gehuwd met Anna Maria Meuwissen, geboren te Schalburg gemeente Havart (Selfkant), op 10 december 1839. Zij overleed te Minot (N. Dakota) op 16 maart 1916

Bron:

  • The Rutten Family in the United States of America – Mathieu Rutten 1982.

Voor verzetsman Frans Govaerts was de afrekening niet mals

De verzetsbeweging B. N. B.-Witte Brigade-Geheim Leger in Limburg met als bevelhebber Tony Lambrechts, was ingedeeld in sectoren met aan het hoofd een sectoroverste. Voor de sector Bilzen was dit Frans Govaerts.

Frans Govaerts, geboren te Hasselt op 13 april 1911, wonende te Kleine-Spouwen, echtgenoot van Joanna Lieben, was als sergeant van het 6de Linieregiment in december 1942 teruggekeerd uit krijgsgevangenschap in Duitsland. Op 23 maart 1944 werd hij te Tongeren door de Feldgendarmerie aangehouden, nadat hij op 17 maart 1944 bij de overval op Winterhulp te Borgloon wist te ontsnappen. Hij verbleef in de gevangenis te Hasselt en kwam op 26 maart 1944 toe in het concentratiekamp van Sangerhausen van waar hij op 22 mei 1944 overgebracht werd naar het concentratiekamp van Buchenwald onder nummer 54.125. Op 8 juni 1944 was hij in het concentratiekamp van Dora en in februari 1945 bevond hij zich in Harzungen om in april 1945 te overlijden in het concentratiekamp Nordhausen.

Frans Govaerts
Frans Govaerts

Tony Lambrechts
Tony Lambrechts

Na de bevrijding werd in iedere provincie een aanvaardingscommissie voor politieke gevangenen en rechthebbenden opgericht onder het voorzitterschap van een magistraat. Mevrouw Joanna Gertrudis Elisabeth Lieben, geboren te Kleine-Spouwen op 5 maart 1915, wonende te Kleine-Spouwen, Dorpstraat 29, weduwe van Frans Govaerts, deed op 6 september 1947 een aanvraag om als rechthebbende van een politiek gevangene erkend te worden, mede namens haar kinderen Lodevicus, Eduardus, geboren te Oostende op 3 september 1938 en Anna Dumphina, Wilhelmina, geboren te Kleine-Spouwen op 3 juli 1944 tijdens de gevangenschap van haar vader. De aanvaardingscommissie in eerste aanleg te Hasselt, zetelde op 9 september 1951 (ongeveer vier jaar na de aanvraag)

Twee getuigen werden opgeroepen met name Louis Hilkens, sectoroverste van het Geheim Leger te Hasselt en Tony Lambrechts, bevelhebber van het Geheim Leger in Limburg.

In het dossier bevonden zich heel wat verklaringen pro en contra. We geven hierna de belangrijkste:

  1. Louis Hilkens, adjudant, beroepsmilitair, geboren te Hasselt en er wonende Kempische steenweg 7 verklaarde op 15 juli 1949 aan wachtmeester Palmans van de rijkswacht te Hasselt:

Tijdens de bezetting heb ik samengewerkt met Frans Govaerts in de weerstand A.S. Govaerts was sectoroverste in Bilzen Het is juist dat door hem en Van Gronsveld twee vliegers werden bij mij gebracht om verder naar Luik te worden overgebracht. Govaerts was zeer actief en nam eveneens deel aan de overval te Borloon waar hij ontsnapte met nog eenen andere. Vijf leden van het Geheim leger werden aangehouden.

  1. Antoine Lambrechts, handelaar, geboren te Weyer op 20 augustus 1911, en wonende te Hasselt, Kempische steenweg 18 verklaarde op 28 juli1949 aan wachtmeester Palmans van de rijkswacht te Hasselt:

De genaamde Frans Govaerts werd in de loop van het jaar 1942 door mij aangesloten bij de weerstandsgroepering A.S. Hij was inderdaad sectoroverste te Bilzen.

Bij zijn aanhouding heeft hij alles verraden en zelfs meer dan hetgeen hem gevraagd werd. Hij werd dan ook van de lijst der weerstanders geschrapt en heeft nooit een lidkaart bekomen. Tijdens zijn verblijf in de Weerstand was hij zeer actief en heeft veel goed werk verricht.

  1. Ernest Jozef Nulens, paswerker, geboren te Kortessem op 30 mei 1902 en er wonende Herbroek, verklaarde op 6 augustus 1949 aan 1ste opperwachtmeester van de rijkswacht te Kortessem:

Tijdens de bezetting in het jaar 1944, in de maand januari, werden mij twee piloten gebracht bij mij aan huis door Andries Poesen en Nicolas Lathouwers, beiden van Grote-Spouwen. Door Frans Van Gronsveld of Frans Govaerts werden mij geen piloten gebracht. Wel had Van Gronsveld deze twee piloten geherbergd. Frans Govaerts was voor mij een betrouwbaar en zeer ijverig lid. Hij is een goed vaderlander geweest.

  1. Hubert Tilly, handelaar, geboren te Elsene op 11 augustus 1913, wonende te Kanne, Oude Weg 269 verklaarde op 10 augustus 1949 aan adjudant Demoor van de rijkswacht te Kanne:

Op 11 augustus 1943 werd ik door Duitse leden van de Sicherheitsdienst aangehouden wegens anti-Duitse activiteiten. Ik werd dan gevankelijk naar Hasselt overgebracht alwaar ik Frans Govaerts heb leren kennen. Tijdens een luchtalarm werden de gevangenen naar een gemeenschappelijke kelder gebracht. Ik heb alsdan vastgesteld dat Frans Govaerts sporen droeg van gewelddaden. Samen werden we op transport geplaatst naar de concentratiekampen Buchenwald, Dora en Harzungen. In dit kamp ben ik het spoor van Frans Govaerts kwijt geraakt.

De aanvaardingscommissie besliste op 9 november 1951 de aanvraag om als politieke gevangene erkend te worden omwille van zijn gedrag (verraad) te verwerpen en dat zijn weduwe en twee kinderen geen aanspraak konden maken op enige vergoeding.

Op 17 december 1951 werd beroep ingesteld. De commissie van beroep besliste op 3 juli 1953 het vonnis van eerste aanleg dd. 9 november 1951 te bevestigen.

In het dossier van Frans Govaerts vonden we een mildere verklaring van Tony Lambrechts die hij aflegde op 19 november 1956.

Verklaring

Ondergetekende Tony Lambrechts, bevelhebber van het Geheim Leger Limburg tijdens de bezetting, verklaart persoonlijk te hebben aangeworven tijdens de bezetting de heer Frans Govaerts, woonachtig te Kleine-Spouwen. Daar ik hem kende als beroepsonderofficier gaf ik Govaerts opdracht een sector van het Geheim Leger in de streek van Bilzen te stichten. Hij deed dit op een uitdrukkelijke wijze en stond op korte tijd aan het hoofd van 300 manschappen. Govaerts werd door mij, tot aan zijn aanhouding, als een zeer verdienstelijke officier van het Geheim Leger beschouwd.

Uiteindelijk werd door een beslissing van de commissie van de bestuursafdeling voor oorlogsgetroffenen op de zitting van 29 juni 1981 Frans Govaerts erkend als rechthebbende politiek gevangene (46290).

Bij het overschouwen van het leven van verzetsman Frans Govaerts stellen we ons de vraag of de leiding van het Geheim Leger in haar beoordeling niet te streng is geweest. Het uithoudingsvermogen van iedere mens is begrensd en de morele en lichamelijke weerbaarheid zijn ook niet onuitputbaar.

Bij iedere politieke gevangene die aangehouden werd tijdens de Tweede Wereldoorlog, bleven de Duitsers met hun onmenselijke martelingen doorgaan totdat bekentenis werd afgelegd.

Het is ondenkbaar wat Frans Govaerts moreel moet geleden hebben en dat hij misschien liever gestorven is dan als een verrader beschouwd te worden. Hij heeft alleszins gepoogd een moedige strijder te zijn voor zijn vaderland en er zelfs zijn leven voor te geven met te sterven in een concentratiekamp. De vaderlanders die hun vel konden redden, hebben deze edelmoedige verzetsstrijder verkeerd beoordeeld.

Bron:

  • Dossier Frans Govaerts – Archief Politieke Gevangenen – Brussel
  • Oorlog 40-45 in Zuid-Oost Limburg- Mathieu Rutten 1992

Pastoor Camiel Engelbos - Gewapend Weerstander

Niemand kan de richting van zijn leven bepalen. Opvoeding, intelligentie en familie-omgeving zijn nochtans door-slaggevend. Dit was ook het geval voor Camiel Engelbos.

Pastoor Engelbos

Hij werd geboren in een landbouwersgezin van tien kinderen te Bevingen (een deelgemeente van Sint-Truiden) op 19 mei 1911 en volgde op een normale wijze de verschillende onderwijsrichtingen.Samen met 52 seminaristen werd hij in 1938 te Luik door bisschop Kerkhofs priester gewijd. Van bij zijn priesterwijding werd hij benoemd tot kapelaan in de Luikse parochie Chenée-Thiers. In 1939 werd hij gemobiliseerd als dienstdoende legeraalmoezenier van de Cadettenschool te St.-Truiden.Van bij de inval door de Duitsers op 10 mei 1940 werd het Belgisch leger naar het Westen teruggedrongen. Op 29 mei 1940 werd Camiel Engelbos krijgsgevangen genomen te Loppem. In Gent vluchtte hij uit de rangen van de krijgsgevangenen. Mijn stamgenoot priester Wim Rutten uit Kessenich, eveneens krijgsgevangene, durfde het niet aan de kolonne van de krijgsgevangenen te verlaten en werd afgevoerd naar Duitsland. Camiel Engelbos zocht in Gent het Augustijnenklooster op en kreeg van zijn heeroom Thomas Renson die augustijn was een priestertoog. Met het weinige geld dat hij overgehouden had, kocht hij een fiets. Op 7 juni 1940 was hij terug in Sint-Truiden.

Na enkele dagen van rust hernam hij zijn taak van kapelaan in de parochie Chénée-Thiers.

Op 18 mei 1940 werden de kantons Eupen en Malmédy ingelijfd bij Duitsland. Dit had voor gevolg dat de jongeren vanaf 16 jaar uit die kantons het Duitse leger moesten vervoegen. Tientallen jongeren vluchtten weg uit hun gemeente en zakten af naar Luik om aldaar in de kleine parochies te kunnen onderduiken.

Zoals vele priesters sloot kapelaan Engelbos aan bij de verzetsgroep “CT XI LIEGE”. Levensmiddellen voor de onderduikers en verzetslieden veroveren was hoofdzaak. De verzetsgroep uit Chenée, bestaande uit negen weerstanders, beraamde op 23 juni 1943 een overval op de transportwagen die rantsoeneringszegels zou brengen in Vreren. De transportwagen daagde niet op en de groep van de weerstanders verzamelde in een café te Nerem. Intussen was de Belgische rijkswacht gealarmeerd die een vuurgevecht ontketende. Twee weerstanders werden gedood, vijf anderen werden aangehouden waarvan één zwaar gewond was en die overgebracht werd naar het ziekenhuis van Tongeren.

Op zondag 27 juni 1943 probeerden de weerstanders van Chenée hun leider Louis Defour te bevrijden uit het ziekenhuis van Tongeren. De aanval mislukte. Drie Vlaamse Wachters werden doodgeschoten. De vijf weerstanders die op 23 juni 1943 waren aangehouden, werden op 2 november 1943 in de Citadelle te Luik terechtgesteld. De betaalde tol: 7 weerstanders en 3 Vlaamse Wachters.

Reeds voor deze feiten gebeurden, hadden de Duitsers op 3 november 1942 geprobeerd kapelaan Engelbos aan te houden. Gelukkig kon hij gekleed als mijnwerker ontsnappen. Een korte tijd was hij leraar in het Augustijnerklooster te Kontich. Na nog enige rondzwervingen doorstaan te hebben, werd hij directeur van een asiel voor verzwakte kinderen in de abdij Leffe bij Dinant. Ook heel wat joodse kinderen kregen onderdak in dit asiel en konden alzo uit handen blijven van de Duitsers. Drie van de joodse kinderen uit het asiel bracht hij mee naar Tongeren toen hij in 1946 pastoor benoemd werd van de parochie St.-Lutgart. Zijn levenswerk werd het bouwen van schoolgebouwen en een nieuwe kerk. Een van de drie joodse kinderen Camille Goldfark, geboren te Lublin op 6 mei 1929, werd op 17 juli 1955 te Luik priester gewijd.

Van 1963 tot 1979 was Camiel Engelbos pastoor van de parochie Zonhoven-Centrum om in 1980 op rust te gaan in St.-Truiden. Op 90-jarige leeftijd overleed hij te St.-Truiden op 19 mei 2001.

Bron:

  • Persoonlijke briefwisseling met C. Engelbos
  • Militaria St.-Truiden 1995
  • Archief bisdom Luik

Tijl van Limburg en de Derde Wereld

In 1971 werden de media opgeschrikt door de diefstal van het beroemde schilderij De Liefdesbrief”.van de Nederlandse schilder Joannes Vermeer (° 31 oktober 1632 + 15 december 1675;) De schilderij werd gestolen in het Paleis van Schone Kunsten te Brussel. In het museum liep op dat ogenblik een tentoonstelling in het kader van Europalia. Het Amsterdamse rijksmuseum had voor de gelegenheid één van de topwerken “De Liefdesbrief” van Vermeer uitgeleend. De schilderij was verzekerd voor 250 miljoen BF,: 70% bij de Engelse verzekeringsmaatschappij Lloyds en 30% bij een aantal Belgische maatschappijen.

Onderwijzer Lebeau A. en leerlingen, Uiterst links, tweede rij: Roymans Mario
Onderwijzer Lebeau A. en leerlingen, Uiterst links, tweede rij: Roymans Mario

De diefstal had plaats in de nacht van 23 op 24 september 1971. Via alle media- en politiediensten werd gzocht om de dader van de diefstal te vinden. Op zaterdag 3 oktober 1971 werd er vanuit het motel “Sint Job” in Bolderberg-Zolder gebeld door een persoon die zich Tijl van Limburg noemde met het dagblad Le Soir met de mededeling dat de schilderij zou teruggegeven worden indien een bedrag van 200 miljoen BF zou betaald worden. Dit bedrag zou dienen om hulp te verlenen aan de vluchtelingen van Oost Pakistan (Bangladesh). De journalist Schwilden van Le Soir slaagde erin nog dezelfde dag maar dan na middernacht in de omgeving van Herk-de-Stad een afspraak te hebben met de persoon die getelefoneerd had en zich Tijl van Limburg noemde. Voor de koplichten van de auto van de journalist Schwilden konden er foto’s gemaakt worden van de schilderij. De conclusie was duidelijk: de diefstal betrof inderdaad “De Liefdesbrief.”

Op woensdag 6 oktober 1971 rond 12u30 werd door Tijl van Limburg getelefoneerd vanuit het B.P. benzinestation aan de omleidingsweg te Kuringen naar de B.R.T. die in het nieuws van 13u het gevoerde telefoongesprek van Tijl van Limburg uitzond. De uitbater van het benzinestation had het gesprek afgeluisterd en kon onmiddellijk de link leggen naar de diefstal van “De Liefdesbrief”. De rijkswacht van Hasselt werd ingeschakeld en organiseerde een helse jacht die uitmondde in de aanhouding van een blonde jonge man in de koeienstal van de abdij van Herkenrode die in de gevangenis van Hasselt werd opgesloten.

Tijl van Limburg was niemand anders dan Mario Roymans uit Nerem maar woonde te Tongeren.

Medio september 1971 begon Mario Roymans te werken als kelner in het hotel Soete Wey te Bolderberg-Zolder. Hij maakte er een goede indruk: gedienstig en meertalig. Hij was erg begaan met het probleem van de armoede in de Derde Wereld en wilde een daad stellen om aan dit euvel te verhelpen. Hij had weet gekregen van een belangrijke schilderijtentoonstelling in het Paleis van Schone Kunsten te Brussel. Na een korte verkenning liet hij zich op 23 september 1971 opsluiten in een gereedschapslokaal van het museum. In de eropvolgende nacht wist hij, met de schilderij die hij los gesneden had van de lijst, via een luchtkoker te ontsnappen en spoorde met de trein naar zijn woonplaats Koolkuil 8 te Tongeren. Vervolgens verhuisde de schilderij naar een bos dat de grens vormt tussen Nerem en Glons, meer bepaald in het Gilisbroek. Uiteindelijk werd de schilderij teruggevonden onder zijn bed in de kamer van het hotel Soete Wey te Bolderberg-Zolder.

De publieke mening was omtrent deze diefstal verdeeld. De daad die door Tijl gesteld werd, kon niet goedgekeurd worden maar had als grote verdienste dat de aandacht gevestigd werd op de armoede in de wereld.

De Gazet van Antwerpen publiceerde op 14 oktober 1971 onderstaande tekst:

Tongeren solidair met zijn Tijl

Enkele mensen van Tongeren, de woonplaats van Tijl van Limburg, hebben de hoofden bij elkaar gestoken om het opzet van Mario Roymans waar te maken. Zij openden bij de ASLK-Tongeren een rekening voor hulp aan Oost-Pakistan.

Het initiatief werd dinsdagavond voor de opening van de zitting aan de gemeenteraad van Tongeren medegedeeld. De stad Tongeren reageerde positief en stortte 25.000 fr op bedoelde rekening.

In de mededeling aan de gemeenteraad werd erop gewezen, dat Tijls daad weliswaar niet goed te keren is maar dat ze de aandacht heeft gevestigd op het meest prangende probleem van onze tijd nl. de armoe en het lijden in deze wereld. Wij citeren: “Oost-Pakistan wordt nu toegevoegd aan de reeds lange lijst van deze noodgebieden. Meer dan negen miljoen mensen, gedreven door de drang naar vrijheid en de hoop ergens een bestaan te vinden, zijn opeengehoopt tot een menselijke stortplaats. Een onvoorstelbare situatie voor ons, goed doorvoede westelingen. Iedereen moet zich nu de beangstigende vraag stellen of hij nog langer kan blijven toezien. Was het niet de hoogste tijd, dat Tijl een geest van broederlijkheid deed varen door onze bevolking?”

De initiatiefnemers van Tongeren verwachten van alle Vlamingen, ook van de gemeentebesturen, een liefdesbrief op rekening 170100/4040 Oost-Pakistan bij de NSLK Tongeren (pr.457053).

Heel wat organisaties zoals Caritas, Bond zonder Naam en Oxfam lieten duidelijk hun sympathie blijken voor Mario Roymans. De studenten in Antwerpen betoogden voor hem. Lezersbrieven overstelpten de pers onder menig citaat: Weet men wel het verschil tussen het beschadigen van een schilderij en het beschadigen van mensen?

Mario Roymans werd tot een gevangenisstraf van twee jaar veroordeeld. In februari 1972 kwam hij reeds vrij.

Mario Roymans was geboren te Nerem bij Tongeren op 15 juli 1950 als zoon van Pieter Hendrik Roymans en Isabelle Anne Marie Banken. Deze laatste stierf te Tongeren op 16 juni 1965. Mario kende een rustige jeugd, hoewel zijn omgeving hem aanzag als een overgevoelige jongen. Hij volgde in Tongeren twee technische scholen maar beëindigde zijn studies niet. Af en toe stelde hij daden die niet zo normaal waren. Zo was hij op een zekere dag in zijn naakt bovenlijf aan ’t zwemmen in de visvijver van het sportpark de Motten in Tongeren. Hierover ondevraagd door de politie antwoordde hij: “Waar vissen mogen zwemmen, daar mogen de mensen ook zwemmen” en “De vijvers zijn niet alleen voor de rijken maar ook voor de armen”.

Toen de gemeenteraad van Tongeren in oktober 1971 besliste een rekening te openen op de ASLK om hulp te kunnen bieden aan Bangladesh, was ik schepen van Sociale Zaken van de stad. Ook kwam Mario na zijn vrijlating mij thuis opzoeken om over een nieuwe tewerkstelling van gedachten te wisselen. Zijn verder leven verliep niet zo rimpeloos.

Hij werd dood gevonden in Luik op 5 januari 1979. Over de doodsoorzaak hebben we geen gegevens. Er is een kerkelijke begrafenisdienst geweest in de parochiekerk van Nerem. Hij ligt begraven op het oude kerkhof aldaar.

Bron:

  • Het Belang van Limburg 7 en 8 oktober 1971
  • De Gazet van Antwerpen 14 oktober 1971
  • Gemeenteraadszitting Tongeren oktober 1971

Stamgenoot Philippe Mertens – bokkerijder

Voor het schrijven van deze bijdrage over Philip Mertens gaan we ver terug in de geschiedenis van de familie Rutten uit Kessenich.

Aldaar trouwden op 18 juni 1713 Renerus Rutten en Cornelia Janssen. Uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren waaronder op 22 juni 1731 Maria Cornelia. Deze trouwde te Kessenich op 11 januari 1750 met Sibertus Mertens, handelaar uit Heythuizen (Nederlands Limburg): Die 11.1.1750 matrimonio juncti sunt in Kessenig Sibertus Mertens (parochianus in Heythuizen) et Cornelia Rutten. De tweede van de zes kinderen uit hun huwelijk was Philippus, geboren te Heythuizen op 18 maart 1753.

Ons verder verhaal gaat over deze Philip die in zijn leven heel wat kronkels kende.

Rond 1771 – op zeer jeugdige leeftijd – trad hij als huurling in dienst van het Franse leger. Als lijfwachten van de Franse koningshuizen kwamen vooral buitenlanders in aanmerking. Zo maakte Philip Mertens in het Franse leger deel uit van de Zwitserse garde en dit gedurende een periode van vier jaar.

Op 6 oktober 1778 trouwde hij te Heythuizen met Maria Agnes Op het Eynde van Stokkem. Het jonge gezin woonde korte tijd in bij de ouders in Heythuizen maar vestigde zich in 1779 te Neeritter waar ze op 4 april 1780 een huis kochten van Peter Cornelis Claeren.

In juni 1783 verhuisde de familie Mertens naar Ophoven waar ze een herberg en winkel uitbaatte in de straat thans Maasstraat genoemd. Philip oefende het beroep van schoenmaker uit.

In de streek van Maaseik en ook in Ophoven opereerden de Bokkerijders. De leden ervan hadden als doel aan geld te geraken. Aan gegoede burgers schreven ze brandbrieven waarin ze bekend maakten het vereiste bedrag dat ze vroegen en de plaats waar het geld moest gelegd worden. Indien hieraan geen gevolg gegeven werd, zou hun woning of boerderij in brand gestoken worden.

Philip Mertens
Philip Mertens

De Bokkerijders hadden een haat tegen de godsdienst en om dit te bevestigen werd de eed afgelegd in de volgende bewoordingen: Ik zweer God af en de duivel aan en dat de duivel mij de hals zal breken zo ik iemand zal verraden en zo ik gevangen zijnde in de pijnen van de tortuur iemand zou verraden, dat altijd zal herroepen.

Philip Mertens legde als bokkerijder de eed af in de nacht van 12 op 13 januari 1785. Hij speelde als bokkerijder in Ophoven een belangrijke rol. Hij legde onder meer brandbrieven bij zijn oom Marten Rutten, schepen te Ophoven, Jasper Henkens, Dirk Box en Jan Mathijs Deben uit Geistingen.

Toen hij voelde dat het hem te Ophoven te warm werd, vluchtte hij en nam dienst in het Pruissisch leger. Na een jaar deserteerde hij en vestigde zich met zijn vrouw en kinderen in 1790 op de Veemarkt te Antwerpen.

Naast de familie Mertens woonde het Nederlands gezin Mathourné. In september 1790 ontdekte men in de kelder de twee lijken van het echtpaar Mathourné. Uiteraard werd een grondig onderzoek ingesteld. Op 27 november 1791 werd Philip Mertens aangehouden en opgesloten in het Steen te Antwerpen. Zijn dossier dat op 9 maart 1792 samengesteld was, omvatte niet minder dan 53 betichtingen waarvan er 30 betrekking hadden op zijn lidmaatschap van de Bokkerijders. De 23 andere sloegen op de moord op de familie Mathourné.

In het oude strafrecht was voorzien en wettelijk geregeld dat de foltering om de schuld te bewijzen was toegestaan. Deze regeling was de volgende:

  1. Er moesten genoegzame zware schuldvermoedens op verdachte rusten;
  2. Wanneer de schuld klaar en duidelijk bewezen was en geen twijfel mogelijk was de tortuur niet toegelaten.
  3. Zij moest gebeuren met koorden,
  4. Zij mocht maximum een uur duren.
  5. Zonder nieuwe aanwijzingen mocht niet herpijnigd worden.
  6. Er mocht maximum 3 keer gepijnigd worden.
  7. De bekentenissen moesten binnen de 24 uur buiten de pijnbank vrijwillig herhaald worden.
  8. Wie loochenen bleef, moest onvoorwaardelijk vrijgelaten worden.

Zelfs wanneer de schuld vaststond, werd gepijnigd als de misdadiger ontkende. Dit omdat men algemeen de mening was toegedaan, ook bij onze rechters, dat men niemand tot de dood mocht veroordelen die niet bekend had. Zelfs wanneer er geen bewijzen waren, werd gefolterd. Daartoe volstond een slechte naam of zoals voor Philip Mertens een slecht verleden. De bekentenissen volgden gewoonlijk. De toegepaste methodes hingen af van de willekeur van de rechters.

Enkele voorbeelden van toegepaste folteringen:

  • De vuurproef: voeten werden met vet ingesmeerd en dan gebonden bij het vuur gezet

  • De waterproef: koorden aan handen en voeten, neus toe, water in mond tot lichaam berstens toe opzwol

  • De wipgalg: handen op de rug – dunne koord – katrol – slagen op nieren, gewichten aan voeten.

  • De Spaanse laarzen: Armen omhoog gebonden op houten balk tegen de muur – naakte benen ieder tussen twee planken – 4/8 wiggen ertussen – benen verbrijzeld.

De koorden: geseling met knuppels – aanwringen rond hoofd – borst – uitrekken van armen en benen.

Tussen 3 juli 1792 en 2 november 1792 werd Philip Mertens achtmaal gefolterd maar “los van de banden” trok hij zijn bekentenissen in. Dan was er tot april 1793 een onderbreking van het proces. Op 25 juli 1793 volgde een nieuwe foltering doch Mertens bekende voor de foltering begon. Dezelfde dag werd hij ter dood veroordeeld en op 21 september 1793 als brandbriefschrijver, afsweirder Gods, dief ende moordenaar te Antwerpen geradbraakt

De heer Raymond Swerts, vrederechter te Bilzen, hield op 14 december 1964 voor de vriendenkring der Limburgse politieofficieren een referaat over de gerechtelijke werking in de 18de eeuw en koos als concreet geval het proces Philip Mertens uit. Uit zijn eindbesluit citereen we volgende tekst: Ik heb U niets willen besparen om U met des te meer duidelijkheid aan te tonen tot welke uitspattingen hemeltergende onrechtvaardigheid een systeem kan leiden waar het recht vervangen wordt door willekeur. Dit zal nog scherper opvallen wanneer ik U zeg dat dit systeem van de scherpere examinatie wettelijk al drie jaar was afgeschaft wanneer het op Mertens werd toegepast en dat er in gans het dossier buiten zijn bekentenis op de U bekende wijze afgedwongen, geen enkel overtuigend bewijs was van zijn schuld.

Bron:

  • Het proces Mertens – R. Swerts Vrederechter 1964
  • Wij zullen U met assen lonen - Thieu Wieërs – Kinrooi 1985
  • De Bokkerijders – Juliaan Melchior 1915

Thieu Van Wijck uit Maaseik-Oostfronter – “Zijn eer was trouw”

De oorlog is een tijdsgebeuren waarin de burgers uit alle lagen van de bevolking hun degens kruisen. Naastenliefde en haat staan diametraal tegenover elkaars.

België was voor en na de Eerste Wereldoorlog een omstreden vaderland voor de Vlamingen. Politieke partijen zoals het V.N.V, opgericht in 1933 door Staf Declerq, droegen België geen warm hart toe.. Het Duitse leger dat onoverwinnelijk scheen, kon in een minimum van tijd Nederland, België en Frankrijk overrompelen. Op 21 juni 1941 werd Rusland aangevallen. In katholieke kringen gold deze inval als een strijd tegen het goddeloze communisme. Ongeveer 450 Limburgers trokken als vrijwilligers naar het Oostfront. Voor de stad Maaseik waren dit de volgende personen:

Naam - voornaam geboortedatum vertrek gesneuveld
Brauns Nestor 21.7.1923 28.4.1942 28.2.1943
Broeckx Jozef 19.10.1923 1.7.1942 28.3.1943
Bussels Jan 9.9.1918 29.4.1942 ontslagen
Denis Antoine 19.7.1917 6.8.1941 22.1.1942
Dumortier Marcel 2.12.1921 10.10.1943
Evers Peter 17.2.1924 3 0.3.1943
Hacken Jozef 3.12.1922 6.8.1941 27.2.1944
Leyen Lode 8.3.1923 30.1.1943 3.3.1944
Luysmans Theo 16.8.1923 28.8.1941 22.3.1943
Smits Frans 28.2.1920 22.6.1941 18.2.1943
Smits Jozef 24.4.1922 29.4.1942
Van Wijck Jozef 13.11.1923 4.3.1943
Van Wijck Mathieu 30.12.1919 6.8.1941
Wetzels Guillaume 30.5.1905 30.5.1942
Wetzels Jan 8.11.1922 30.5.1942 ontslagen

Er zijn 15 vrijwilligers geweest waarvan er 7 gesneuveld zijn. Bijna de helft.

Belangrijk om te vermelden is het feit dat Toine Denis zich in de dezelfde bunker bevond als kommandant-generaal Dr. Reimond Tollenaere. De Duitse artillerie die haar kanonnen afvuurde naar de Russische linies, hadden een inschattingsfout gemaakt en een voltreffer kwam op 22 januari 1942 te Kopzy-Novgorod op hun bunker terecht. Ze werden gedood door de wapens van hun eigen strijdmakkers.

De meest markante oostfronter uit Maaseik was Mathieu Van Wijck die in een groot gezin te Maaseik geboren werd op 30 december 1919. Van 1933 tot 1936 was hij student in het H. Kruiscollege te Maaseik. Op 6 augustus 1941 vertrok hij als vrijwilliger naar het Oostfront waar hij deel uitmaakte van de 3de Komp.SS Frw. Legioen Vlaanderen. Na ernstige verwondingen verbleef hij in het lazaret 2/614 B. te Brussel waar hij ontslagen werd op 17 september 1943 en ondergebracht in het Ers.Kdo SS Flandern.

Thieu Van Wijck
Thieu Van Wijck

Toen de geallieerde legers de stad Brussel naderden, probeerden rond de 15.000 Vlaamse collaborateurs met personenwagens, vrachtwagens, brandweerwagens en autobussen naar Duitsland te vluchten. De Duitsers waren hier niet gelukkig mee omdat de wilde verkeerskaravaan de beweging van de Duitse legers in de grensstreek hinderde. Over de doortocht via de brug te Maaseik zei een ooggetuige in de Volksgazet van 7 oktober 1944: “Op zondag 3 september 1944 kreeg Maaseik hoog bezoek. Onder de vogels van diverse pluimage bevond zich dien dag niemand minder dan……de Leider Elias, in hoogsteigen persoon. (….) Hij kon in die opstopping niet snel genoeg vooruitkomen en sakkerde omdat zijn auto versperd geraakte in de warboel van optrekkende vervoermiddelen. Er is toen zelfs een hevig incident ontstaan, toen Elias zich de voorrang wilde verschaffen. Midden in de opeengepakte menigte werd hij aangebruld door een jonge SS man uit Maaseik (lees Thieu Van Wijck) die aan het Oostfront gestaan heeft en die hem midden tussen het volk in het gezicht striemde: ”Gij hebt ons van de schoolbanken gehaald en naar de hel van het Oostfront gestuurd maar gij zelf zijt veilig thuis gebleven. En nu op het ogenblik dat ge naast ons moest staan, nu laat ge ons in steek. Gij zijt een gemene bedrieger, een ploert, een lafaard.”

De stad Maaseik werd bevrijd op 22 september 1944 door de brigade Piron. Onderluitenant Freddy Verhaegen die tot deze brigade behoorde, schreef in zijn dagboek het volgende: Bij het binnenrijden van Maaseik verwittigt men ons dat er in de stad een geducht SS-man is, die rondloopt in kostuum van een Duits officier, altijd tot de tanden bewapend. Hij en twee vennoten terroriseren de gehele stad. Wij gaan vooruit, plotseling roept men “daar is hij”. Wij omsingelen het huis waarin hij gevlucht is. Onze man springt door het venster dat uitziet op de tuin. R….een man van het 4de peloton, velt hem met een schot van zijn sten in het hoofd. Men vindt op zijn lichaam vierduizend frank en een revolver. Het gepeupel werpt zich op de man, trekt hem de kleren uit, spuwt hem in het aangezicht. Op een kruiwagen wordt hij door de stad gespleept. Zijn lichaam trilt in de kruiwagen die van tijd tot tijd omvalt, aanleiding om het spuwen en stampen weer in hevigheid op te voeren. Dit spektakel doet me zeer diep walgen.

Bron:

  • Historiek van het bataljon Bevrijding - S. Weuts 1977
  • Markante Feiten - Mathieu Rutten 1994
  • Limburgers in het Vlaams Legioen en Waffen SS - W.Massin 1997
  • De Volksgazet 7 oktober 1944

Alexis Michel Hubert Jozef Van Geel van Jonge Klauwaert te Hasselt naar zijn terechtstelling op 9 september 1944 te Tongeren

Rond 1885 werd door de studenten van het St-Jozefscollege te Hasselt een verzoekschrift gericht aan directeur Noelmans om te protesteren tegen het feit dat er zo weinig nederlands onderwezen werd. Uit deze protestbeweging ontstond er een studentenbond onder de benaming “De Jonge Klauwaerts” en met de leuze “Doe wel en zie niet om”. De eerste voorzitter was Eugeen Leën. Niet alleen studenten van het college maar ook studenten van het Atheneum van Hasselt sloten bij de studentenbond aan. Directeur Noelmans, afkomstig van Membruggen, voelde er niet veel voor om meer Nederlands te onderwijzen in zijn college. Hij werd op de vingers getikt door vicaris-generaal Rutten, de latere bisschop van Luik, die vlaamsgezind was.

In het voorjaar 1904 verhuisde het vergaderlokaal van de Jonge Klauwaerts naar het Secretariaat van de Katholieke Maatschappelijke Werken.

In 1909 vierden de Jonge Klauwaerts hun 25-jarig bestaan. Bij deze gelegenheid had een Rodenbachzitting plaats. Alexis Van Geel hield er een referaat over Rodenbach als dichter. In 1911 werd Van Geel voorzitter en bleef dit tot 12 september 1912

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren er 13 leden van de Jonge Klauwaerts die naar het front trokken waaronder de helft vrijwilligers.

Alexis Van Geel was geboren te Hasselt op 10 juli 1890, huwde op 18 augustus 1917 te Sint-Truiden met Maria Sprolant, geboren te Sint-Truiden op 15 september 1891. Het gezin Van Geel woonde sedert 5 september 1917 in Tongeren, Leopoldwal 20. Hij werd bureelhoofd op het arrondissementscommissariaat te Tongeren en en in de loop van de Tweede Wereldoorlog arrondissementscommissaris.

Op 19 oktober 1943 werd een aanslag gepleegd op Alexis Van Geel. Toen hij ’s morgens rond 8 u uit de kerk kwam van het Begijnhof werd hij door een fietser die hem volgde op de Leopoldwal neergeschoten en ernstig gewond. Dr. Bruno Vanderhenst bracht hem de eerste zorgen toe.

Alexis Van Geel
Alexis Van Geel

Bij de bevrijding van Tongeren op 8 september 1944 werd hij door de Partizanen aangehouden en ’s anderendaags op 9 september 1944 op de binnenkoer van de gevangenis samen met nog nier andere vermeende collaborateurs zonder enige vorm van proces terechtgesteld.

Alexis Van Geel had twee kinderen: Firmin, geboren te Tongeren op 9 augustus 1919, advokaat, en Eliane, geboren te Tongeren op 11 mei 1925. Van Geel was zaakvoerder van de bouwmaatschappij Tongershuis van 1922 tot 1944.

Bronnen:

  • Dr. Lieve Gevers “De geschiedenis van de Hasseltse Jonge Klauwaerts” – 1986
  • Proces Verbaal nr. 2237 van de Tongerse Politie - oktober 1943